Parijs, 1942
Celine de Savoie stak haar hand uit om de telefoon tot zwijgen te brengen, die haar met zijn aanhoudende gerinkel wakker had gemaakt. Met haar ogen nog steeds gesloten zei ze mompelend haar naam.
“Dokter De Savoie? Celine, liefje, met zuster Dominique. Het spijt me dat ik je wakker heb moeten maken. Ik weet dat je nog maar een paar uur hebt geslapen, maar we hebben een probleem.” De non klonk alsof ze elk moment in huilen kon uitbarsten. “Dokter Hartmann en dokter Rossi zijn uit hun functie ontheven. Ze mogen niet langer hun beroep uitoefenen. Ze zijn uit hun huizen gehaald.”
Celine was ineens klaarwakker en ging rechtop zitten. Op haar wekker zag ze dat het vijf uur ‘s-ochtends was. “Hoe bedoel je, uit hun huizen gehaald? Waar zijn ze naartoe gebracht? Wie heeft dat gedaan?”
“Ze hebben grootouders of familieleden die joods zijn. Ze mogen niet langer patiënten behandelen. De Duitsers hebben hen gisteravond laat weggehaald.”
“Hoe weet je dat?”
“Zo-even heeft een buurman ons gebeld. Het is vreselijk, het is onmenselijk. Ik kan niet geloven dat dit zulke toegewijde mensen overkomt.”
“Ssst. De telefoon kan misschien…”
“Ja, je hebt gelijk. Kun je ons komen helpen, Celine? Dan probeer ik of je morgen vrij kunt krijgen.”
Celine legde de hoorn op de haak. Van het laatste restje koffie zette ze een kop. Het was slappe koffie omdat ze zichzelf dwong zuinig te zijn, maar het was in ieder geval echte, warme koffie. Langzaam probeerde ze op een rijtje te zetten wat ze net had vernomen.
Gedurende de afgelopen weken werden er overal in de stad nare affiches opgehangen waarop de joden als de grote schurken werden afgeschilderd en hun de toegang tot openbare gebouwen werd ontzegd. Twee keer had Celine, toen ze er zeker van was dat niemand haar kon zien, zo’n schandelijk aanplakbiljet van de muur getrokken. Ze had gezien dat mensen gele sterren op hun kleren moesten naaien en dat ze uitsluitend in het laatste, vuile treinstel van de metro mochten reizen. Het was moeilijk te geloven dat nu ook de medische wereld hiermee te maken kreeg. De Duitsers hadden toch ook goede artsen nodig.
Op weg naar het ziekenhuis zag ze ondanks het vroege tijdstip her en der al mensen in de rij staan. Groepjes vrouwen, van wie sommigen rilden van de kou, stonden voor kruidenierswinkels met lege etalages en lege schappen. Vaak stonden mensen uren in de regen en de mist te wachten, en wanneer ze eindelijk aan de beurt waren, was alles op. In het ziekenhuis had Celine elke keer dat ze opkeek het gevoel dat de rijen langer in plaats van korter waren geworden. Sommige mensen kwamen omdat ze ziek waren, maar anderen trachtten slechts aan de grauwe, lege straten te ontsnappen. Sommigen waren op zoek naar vermiste vrienden of familieleden. Tegen twaalven bonsde haar hoofd en had ze een waas voor haar ogen van moeheid, maar ze dwong zichzelf door te gaan. Aan het eind van de middag stuurde het afdelingshoofd haar naar huis en zei dat ze tot de volgende ochtend de hoorn van de haak moest leggen.
“Als u nu te hard werkt en al uw energie verspilt, hebben we de komende maanden niets aan u, dokter De Savoie,” zei hij zacht. “Dit is pas het begin van onze beproeving, niet het einde. Ze zullen nu niet ophouden. Ze zullen niemand sparen.”
Celine duwde haar fiets de straat naast het ziekenhuis in, dankbaar dat de dag voorbij was. De late zomeravond was kil en boven de stille stad hing een sluier van mist. De straten waren verlaten en de luiken voor de ramen waren stevig gesloten, alsof de Duitsers zo konden worden geweerd. Ze vermeed de brede lanen waar de Duitse officieren samen met hun vrouwen en maitresses winkelden en aan de boemel gingen, genietend van hun rol als veroveraar. Ze voelde zich misselijk worden wanneer ze naar de openbare gebouwen keek waaraan de vlaggen met de zwarte hakenkruisen hingen die de burgers van Parijs herinnerden aan hun vernedering. Ten slotte stond ze voor de deur van haar woning en worstelde met haar sleutels. Ze was eindelijk thuis, maar had geen fut meer om te koken. Ze liep naar de slaapkamer en viel neer op het bed, met haar kleren aan, trok de deken over haar heen en deed haar ogen dicht.
Ze was zo diep in een door vermoeidheid opgewekte vergetelheid verzonken dat ze traag reageerde op het schrille, aanhoudende gerinkel waarmee haar dag ook was begonnen. Het geluid leek van ver weg te komen, en in het begin probeerde ze het te negeren. Ten slotte greep ze zonder overeind te komen naar de telefoon en keek op haar horloge. Acht uur. Had ze de hele dag geslapen of maar twee uurtjes?
“Liefje, volgens mij lag je te slapen.” Celine herkende de stem van haar moeder, die tegelijkertijd correct en loom klonk.
“Moeder, ik was min of meer dood. Ik heb de afgelopen twee dagen nauwelijks een oog dichtgedaan. Mag ik je morgen terugbellen?”
“Liefje, je moet naar me toe komen. Ik wil je aan een heel bijzonder iemand voorstellen, die hier maar even is. Kun je hierheen komen? Ik zal je niet al te lang ophouden, tenzij je wilt blijven eten.”
“Moeder, ik ga me nu niet helemaal opdirken voor een van je soireetjes. Dat gaat echt niet.” Celine was zo uitgeput dat ze niet langer tactvol of geduldig kon zijn. “Je hebt me al aan iedereen voorgesteld die je kent, en je zult het wel fijn vinden dat ik je uitverkorene, Henri de Valnay, al ettelijke keren bij andere gelegenheden heb ontmoet. Maar ik heb vanavond geen zin in sociale verplichtingen. Mag ik nu weer gaan slapen?”
“Liefje, het gaat niet om een soiree. Dit is iets anders.”
Celine trok de deken op tot onder haar kin. Ergernis kwam in haar op. Haar moeder ging gewoon verder met haar leven, alsof er in de buitenwereld helemaal niets was veranderd.
“Ik heb nu gewoon geen tijd voor beleefde gesprekjes met volslagen vreemden. Ik heb slaap nodig. Begrijp het toch, mama. Ik bel je morgen wel, echt waar.”
“Celine, jij bent degene die het moet begrijpen.” Charlotte de Sa-voie veranderde van toon. “Je moet zo snel mogelijk hierheen komen. Het gaat niet om iets frivools. Alsjeblieft, Celine, vertrouw op mijn oordeel. En neem je dokterstas mee.”
“Is alles goed met je, moeder?” Celine was ineens klaarwakker. “Als je je niet goed voelt, kan ik dokter Ducray wel even bellen. Hij kan nu nuttiger zijn dan ik.”
“Nee, je mag hem niet bellen. Ik wil dat jij komt. Ik weet dat het vreemd klinkt, maar ik heb meer aan jou. Ik begrijp heel goed dat je erg moe bent, maar dit is belangrijk.”
De rit op de fiets stelde Celines pijnlijke ledematen danig op de proef. Toen ze eindelijk bij het huis van haar moeder aanbelde, deed Charlotte de Savoie onmiddellijk open.
“Waarom doe jij open?” vroeg Celine aan haar moeder. In het huis hing een vreemde sfeer. “Waar is het personeel? Waar is André? Waarom is Louise niet aan het koken?”
“Ik heb Louise een middag vrijaf gegeven. Ze bezoekt een paar neven die me groenten en andere etenswaren van het platteland sturen. Ik wilde uit eten gaan, dus ik had André vanavond toch niet nodig. Kom binnen, liefje.”
Celine liep achter haar moeder aan, die met snelle stappen door de marmeren hal naar de ronde trap liep. Charlottes slaapkamer zag er lang niet zo netjes uit als doorgaans het geval was. Het leek wel alsof de gordijnen van blauwe zijde haastig voor de openslaande balkondeuren waren dichtgetrokken. Op een van de stoelen lagen een paar kussens, en op het bed waren twee dekens neergegooid die de doorgestikte sprei deden kreuken. Celine bleef verbaasd staan toen ze naast de klerenkast een grote, ouderwetse nachtspiegel zag staan, bedekt met een van monogrammen voorziene handdoek. Ze probeerde zich voor te stellen dat haar moeder een dergelijk geval gebruikte en moest een lachje onderdrukken.
Charlotte liep naar de kast, die een hele wand van de slaapkamer besloeg, en deed hem open. In de kast hingen rijen kledingstukken die door couturiers waren gemaakt. Ze duwde met beide handen een paar hangertjes opzij en kroop achter de avondjaponnen. “In veel oude huizen vind je tussen de slaapkamers van die leuke geheime gangen die uitermate geschikt zijn voor stiekeme afspraakjes. Jaren geleden konden je vader en ik daardoor toch nog samen zijn wanneer onze tijd in de salon, met de chaperonne erbij, voorbij was.”
Charlotte duwde tegen een van de panelen van de lambrisering. Een deel schoot opzij. Celine deed een paar stappen naar voren en tuurde naar de donkere ruimte erachter, die ongeveer twee bij drie meter groot was. Er lag een man op een matras, gewikkeld in een deken. Zijn hoofd rustte slapjes op een paar kussens. Toen haar ogen aan het zwakke licht waren gewend, zag ze dat hij heel stil lag, maar onregelmatig en zwaar ademhaalde.
“Wie is dat?” wilde ze weten. “Wat doet hij hier? Geef me eens een lamp, moeder. En vertel me eens wat er aan de hand is.”
Ze boog zich voorover naar de liggende gestalte. Zijn ogen waren halfopen, en ze zag aan de schittering in zijn blik dat hij koorts had. Zijn gezicht was gekneusd en gewond. Achter op zijn hoofd zat een diepe snee en zijn zwarte haar zat nog steeds vol opgedroogd bloed. Zijn arm lag in een vreemde hoek. Zijn rechterschouder was onkundig verbonden. Hij hief zijn hoofd op, zodat hij haar kon aankijken, en probeerde te glimlachen. Onder normale omstandigheden zou hij best knap zijn, bedacht Celine. Het licht van de lamp viel op zijn handen, die vol sneden zaten en bedekt waren met bloedspatten. Aan een van zijn vingers glansde een gouden trouwring.
Hij probeerde tegen haar te praten. Zijn stem klonk schor en erg laag. Ze leunde voorover om hem te kunnen verstaan, maar begreep hem eerst niet. Misschien ijlde hij. Toen besefte ze dat hij Engels sprak. “Het spijt me. Het spijt me dat je hierheen moest komen. Je had…Moet zo moe zijn…Spijt me…”
Voorzichtig tilde ze zijn arm op. Zijn pols was opgezwollen en misschien wel gebroken. Toen ze hem zachtjes probeerde om te rollen, uitte hij een kreet van pijn. Ze trok zijn jasje uit en maakte het verband rond zijn rechterschouder en bovenarm los, zodat ze naar de wond kon kijken. De schok was enorm. Ze wendde zich tot haar moeder.
“Hij is neergeschoten, moeder, deze man is neergeschoten! Hij heeft een infectie en de kogel zit nog steeds in zijn schouder. Wie is hij? Hoe is hij bij jou terechtgekomen? Leg me dat eens uit.”
Ze boog zich over hem heen om hem verder te onderzoeken en hij sloeg haar zwijgend gade, al kostte het hem moeite zijn blik op haar gericht te houden. De kneuzingen op zijn gezicht en hoofd leken niet al te erg te zijn, maar de sneden in zijn achterhoofd moesten worden gehecht.
Charlotte stond bij de toegang tot de geheime gang. Ze zag er bezorgd maar kalm uit. “Celine, het is oorlog. Je kunt toch niet van me verlangen dat ik doelloos blijf toekijken terwijl die barbaren bezit van deze stad nemen en de prachtige Franse beschaving vernietigen.”
“Moeder, dat gevoel hebben we allemaal. Maar er zijn…”
“Celine, sinds de ontmoeting van die oude dwaas van een Pétain met Hitler heb ik elke dag gehuild. Dat was een drama. Ons vragen te collaboreren is een vrouw vragen een verkrachting toe te staan en nooit iets te zeggen over het geweld dat haar is aangedaan. We kunnen niet zomaar het hoofd in de schoot leggen.”
“Moeder, je kunt niet zomaar in je eentje tegen de bezetter gaan vechten, hoe je je ook voelt. Dat is veel te gevaarlijk.”
Celine voelde voorzichtig aan de etterende, open schotwond. Charlotte wendde zich af maar bleef doorpraten. Haar stem klonk dof van minachting.
“Frankrijk is het enige Europese land dat door de knieën is gegaan. Het enige land dat tot een wapenstilstand heeft besloten. Het is een schande. Het duurt misschien even, maar we moeten vechten om van de Duitsers af te komen, en ik ben vastbesloten mijn steentje ertoe bij te dragen. Het begin is al gemaakt, er is een klein groepje mensen die samenwerken, die verzetscellen vormen, en ik ben blij dat ik me bij hen heb aangesloten.”
“Welke mensen? Daar zou ik graag meer van willen weten.”
“Een andere keer, Celine. Vertel eens, wat kun je voor hem doen?”
“Ik moet hem hieruit halen. Hier heb ik te weinig ruimte om hem te kunnen behandelen.”
“Hij kan er niet uit. Ik kan me geen verdachte sporen veroorloven op het tapijt of de meubels. Ik wil niet dat André of Louise hier iets over te weten komt. Ik mag hen niet in gevaar brengen. Je moet hier je uiterste best zien te doen, liefje.”
Celine keek naar haar moeder, die er perfect gekleed en gekapt uitzag, alsof ze op het punt stond naar een bridgeavondje of een cocktailparty te gaan. Ongelovig schudde ze haar hoofd. “Dan mag je me helpen hem heel voorzichtig in zittende houding te tillen,” zei ze. “Ik moet de rest van zijn gescheurde hemd afknippen, dan kan ik beter bij zijn schouder. Ik zal de wond schoonmaken, maar ik heb te weinig middelen bij me om de kogel te verwijderen.” Ze haalde een schaar te voorschijn en begon te knippen.
De man onderdrukte een schreeuw toen ze hem van de vloer tilden. Het zweet droop van zijn gezicht en in zijn ogen was een stille smeekbede te lezen. Celine pakte een injectiespuit en diende hem een sterke pijnstiller toe. Toen bracht ze een spalk aan, vulde een kom met water en sponsde zijn gezicht en handen af. Ze maakte zijn wonden schoon en verbond de diepste sneden met een schoon verband. Enkele van de wonden zou ze morgen hechten. Met haar laatste stuk verband hield ze zijn arm op zijn plaats.
Charlotte liep af en aan tussen de slaapkamer en de badkamer met sponsen, katoenen lappen en spullen uit de dokterstas van haar dochter. Ze haalde ondergoed, een warm overhemd en een dik vest te voorschijn die van haar overleden man waren geweest. Ten slotte legden ze de man achterover en ondersteunden zijn lichaam met een berg kussens. Zijn ademhaling kwam in korte, raspende slootjes. Met zijn ogen halfdicht keek hij strak naar Celine.
“Nou, moeder, volgens mij is het tijd om me het een en ander uit te leggen.”
Op dat moment hoorden ze de deurbel rinkelen.
“O, god, doe de deur dicht, mama. Snel. Ik blijf wel hier, bij hem. Geef mijn tas ook maar.”
De bel ging weer, en iemand liet de klopper op de deur neerkomen.
In de schuilplaats hurkte Celine naast haar patiënt neer en sloeg haar armen om haar knieën. Ze leunde tegen de lambrisering en sloeg haar handen ineen om te voorkomen dat ze zouden gaan trillen, maar ze beefde over haar hele lichaam. De man haalde met een piepend, rochelend geluid adem. Celine legde haar vinger op zijn droge lippen. Hij deed dapper zijn best om geen geluid te maken, maar het kostte hem moeite en hij knarsetandde af en toe van de pijn. Een wild, opgewonden gevoel maakte zich van Celine meester. Na wat een oneindig lange tijd leek, hoorde ze de lichte, snelle voetstappen van Charlotte de Savoie weer. Er klonk ook een mannenstem, die haar moeder in keurig Frans aansprak, zij het met een licht Duits accent.
“Het spijt me dat ik onverwacht kom binnenvallen, madame De Savoie. Natuurlijk heb ik al enige tijd uitgekeken naar een bezoek aan uw onderkomen. Wat een prachtige rustgevende kamer! Hij is al even lieflijk en stijlvol als zijn bewoonster. Zo rustig en afgelegen, een ideale schuilplaats.”
Hij beende met zijn laarzen over het dikke tapijt en trok de zijden gordijnen open, zodat hij naar de kleine tuin beneden kon kijken. “Ik wil niet dat een groepje onhandige soldaten door uw prachtige huis banjert. Daarom ben ik zelf gekomen. Vanmiddag hebben we een aantal voortvluchtigen opgepakt, maar we hebben het vermoeden dat een van hen nog steeds op vrije voeten is en zich hier ergens in de buurt schuilhoudt. Maar ik hoef u niet langer dan een paar minuten te storen.”
Hij deed de deur van de badkamer open, tilde een van de zware blinden op en keek naar de straat. Toen keerde hij terug naar de slaapkamer. Celine hoorde dat de deur van de klerenkast werd geopend. Ze snakte naar adem en proefde angst. Haar keel was droog en voelde pijnlijk aan. Ze wilde hoesten. Haar hoofd deed zeer. De man op de grond stak zijn hand uit, en ze voelde zijn blik door de duisternis dwalen. Ze pakte zijn hand vast en bleef samen met hem zwijgend, roerloos, in het donker zitten.
“Een schitterende collectie japonnen.” De Duitser schoofde hangertjes opzij. “Ik hoop dat u binnenkort ja zult zeggen op mijn uitnodiging. U moet uzelf niet meer zo opsluiten, madame De Savoie. Met uw schoonheid en stijl vormt u de belichaming van Parijs.”
Charlotte de Savoie gaf geen antwoord. Celine hoorde zijn voetstappen toen hij door de kamer liep. “Ik zou me vereerd voelen als u een keer met mij zou willen dineren. Ik zal u uitnodigingen blijven sturen, madame De Savoie. Ik ben een bijzonder volhardend man.”
De deur van de klerenkast werd gesloten en de stem stierf langzaam weg. Celine bleef gehurkt in de warme, donkere ruimte zitten, terwijl de gewonde man nog steeds haar hand vasthield. Uiteindelijk hoorde ze de voordeur dichtvallen en werd het stil in huis. Ze bleven roerloos zitten totdat de vertrouwde voetstappen van haar moeder de klerenkast naderden. Het paneel werd weggehaald. Charlotte de Savoie stond voor de kast, met een beheerst maar gespannen gezicht. Celines ledematen leken door haar verkrampte houding te zijn vastgeplakt. Langzaam kwam ze overeind en liep moeizaam de slaapkamer in. De armen van haar moeder sloten zich meteen om haar heen, en toen omhelsden ze elkaar, raakten elkaars gezichten aan en veegden de tranen weg.
“Liefje, ik had niet gedacht dat je ooit bij zoiets als dit betrokken zou raken. Er heeft nog nooit een Duitser een voet in dit huis gezet. Ik had je nooit aan een dergelijk gevaar mogen blootstellen. Celine, mijn beeldschone, dierbare dochter. Het zal nooit meer gebeuren, liefje. Ik beloof het je.” Charlotte droogde haar tranen en liet haar dochter los. “Nou, dat was de mof in al zijn glorie. Een knap, beschaafd toonbeeld van wreedheid dat Walter von Ströpper heet. Hij belt me voortdurend op om te vragen of ik meega naar avondjes waar die vreselijke, verraderlijke Franse mannen en vrouwen komen die fortuinen verdienen aan de bezetting. Ik heb tegen hem gezegd dat je vader nog geen twee jaar geleden is overleden en dat ik mezelf er nog niet toe kan zetten uit te gaan. Maar nu heeft hij eindelijk een excuus gevonden om mijn huis binnen te komen.”
“Moeder, hoe ben je bij dit alles betrokken geraakt? Besef je niet hoe gevaarlijk het is? Straks nemen ze je gevangen. Of ze schieten je dood.”
“Celine, liefje, ik zie dat je uitgeput bent.” Charlotte wilde geen aandacht schenken aan de vermaningen van haar dochter. “Het lijkt me het best wanneer je vannacht hier blijft slapen en morgen weer helemaal fris naar het ziekenhuis gaat.”
Celine keek haar moeder geërgerd aan. Ze probeerde boos te zijn maar voelde slechts verbazing en bewondering. “Moeder, ik blijf vannacht niet hier. Je kunt de deur op een kiertje laten staan als het je veilig genoeg lijkt, dat is beter voor je patiënt. En hij stinkt een beetje, weet je dat? We moeten morgen maar kijken of we hem kunnen wassen, anders verraadt hij je nog. We moeten hem uit de kast vandaan halen, zodat ik de kogel uit zijn schouder kan verwijderen. Die zit er al te lang in, en de wond is ontstoken.”
“Hij werd hier pas vanmiddag afgeleverd.” Charlotte de Savoie haalde met een glimlachje haar schouders op. “Hij kwam in de auto van de wasserij. Gelukkig had ik Louise al weggestuurd.”
“Dit wordt steeds erger. Ik kom morgenmiddag weer, tenzij er problemen in het ziekenhuis zijn.”
“Stel dat het slechter met hem gaat?”
“Dan moet je me bellen. Zeg dan maar dat de apotheek geen medicijnen meer heeft. Mijn god, nu doe ik ook al mee aan die ge-heimzinnigdoenerij. Dit is gekkenwerk.”
Ze draaide zich om naar de geheime gang en wierp een laatste blik op haar patiënt. Hij moest moeite doen om zijn ogen open te houden, en in het licht zag ze dat hij felblauwe ogen had.
Hij zag haar in de deuropening staan, een silhouet met lange benen, sierlijke enkels en een wolk licht, glanzend haar.
Celine boog zich voorover en legde een koele hand op zijn voorhoofd. Hij fluisterde iets wat ze niet kon verstaan. Ze boog zich nog dichter naar hem toe, zodat ze hem beter kon horen, en deze keer sprak hij vlekkeloos Frans. Tussen de woorden door haalde hij raspend adem.
“Goedenavond, Celine. Zo dapper, erg dapper. Je haar, een stralenkrans…Net Helena. Kan iemand Helena Kirwan laten weten dat Richard in veiligheid is?”
“Waar vraagt hij om? Kan ik hem iets brengen, Celine?”
“Nee, moeder, hij wilde me gewoon bedanken, en hij vraagt of iemand het aan Helena kan vertellen. Wie is Helena, weet je dat?”
“Hij wil dolgraag een boodschap aan zijn vrouw in Ierland sturen. Hij is Iers, Celine. We proberen haar een bericht te sturen.” Charlotte boog zich naar de man op de grond. “We doen ons uiterste best om haar te laten weten dat je in veiligheid bent.” Ze wendde zich van de klerenkast af en keek haar dochter aan. “Ik kon niemand anders vragen, Celine. Dat begrijp je toch wel?”
“O, ik neem aan dat ik nu geen gevaar loop. Maar je moet snel bedenken wat je met hem gaat doen. Het zal een tijdje duren voordat hij weer goed kan bewegen. We hebben het er morgen wel over. Goedenavond, mama. Ik hou van je.”
Terwijl ze haar moeder omhelsde, sloeg de man haar weer gade. Toen viel hij langzaam in slaap, met een spoor van een glimlach op zijn geschonden gezicht. Tijdens de hele weg naar huis zag ze dat beeld van hem in gedachten voor zich.