36

Parijs, 1942

Charlotte de Savoie wendde zich af van de telefoon en keek naar de twee mannen die in haar salon stonden.

“Mag ik vragen wie u bent?”

“Gestapo. U staat onder arrest, madame De Savoie. Pakt u alstublieft wat persoonlijke bezittingen, we nemen u mee voor een verhoor.”

“Met welk recht heeft u mijn woning betreden? En waarom wilt u me verhoren?”

De man die haar als eerste had aangesproken, sprak in het Duits met zijn collega, die in de studeerkamer verdween. Even later hoorde ze dat hij de laden van haar bureau opende, haar papieren doorzocht en meubels opzijschoof. Een porseleinen beeldje viel in scherven op de grond. Boven zei ze in gedachten een dankgebedje omdat Celine alle papieren waaraan ze eerder die week had gewerkt al had meegenomen. Er was geen belastend materiaal te vinden. Nu moest ze vertrouwen op haar instinct en moed.

Ze stopte enkele toiletartikelen en een nachtjapon in een koffertje en liep de trap af. Ze probeerde zo rustig mogelijk adem te halen en zei tegen zichzelf dat ze vastberaden moest zijn. In de auto probeerde ze te bedenken hoe ze zich het best kon gedragen, maar vastberadenheid maakte plaats voor angst toen ze besefte dat ze naar het hoofdkwartier van de Gestapo in Avenue Matignon reden.

Ze werd naar een vertrek op de eerste verdieping gevoerd, dat op een tafel en enkele stoelen met rechte rugleuningen na leeg was. Op een van de stoelen zat een officier, gehuld in uniform. Het was een forse man met een enigszins rode gelaatskleur en een breed gezicht met een open uitdrukking. Naast hem zat een kalende, bebrilde man in burger. Hij had een vaalgeel gezicht en samengeknepen lippen en staarde naar een stapel papieren voor hem. De mannen keken niet op en zeiden niets tegen haar. Charlotte bleef rechtop staan en wachtte tot een van hen iets zou zeggen. Ze begreep dat ze haar wilden vernederen en intimideren. Toen kwamen de vragen.

“Madame De Savoie, u bent al dan niet bewust betrokken geraakt bij activiteiten van saboteurs die het Duitse gezag willen ondermijnen. Mits u meewerkt aan ons onderzoek, zullen we u niet al te lang vasthouden. Ik ben kapitein Reiner.” De geüniformeerde officier had een aangename, beschaafde stem. Hij keek haar met een zweem van sympathie aan. “U kunt ons om te beginnen misschien iets meer vertellen over het groepje misdadigers dat onder leiding staat van een man genaamd Achille. Hij is zo-even doodgeschoten, en zijn metgezellen hebben ons informatie gegeven die vanavond tot meer arrestaties zullen leiden.”

“Ik geloof dat u zich vergist.” Charlotte sprak zacht en rustig, haar hevig bonzende hart en haar droge mond overwinnend.

“Madame De Savoie, ik kan u verzekeren dat het het beste voor u is als u de waarheid spreekt en meewerkt. We weten dat deze Achille u eerder vanavond thuis heeft opgezocht, dus laten we daarmee beginnen.” Reiner was nog steeds beleefd, maar hij hield zorgvuldig in de gaten of ze misschien tekenen van zwakheid vertoonde.

Ze hief haar kin op, zodat haar blik op gelijke hoogte met de zijne was. “Ik heb vanavond geen bezoekers ontvangen, kapitein Reiner. Als u mijn huis om de een of andere reden in de gaten hebt gehouden, dan weet u dat. En ik ken niemand die Achille heet.”

Ze was ervan overtuigd dat ontkennen haar beste en misschien wel enige kans was. Achille was vanavond niet binnen geweest, maar was buiten even blijven staan om Louise een vooraf afgesproken signaal te geven, ter bevestiging van het adres dat het beginpunt van Richards reis naar huis zou vormen.

De andere man stond op en smeet zijn bril op de tafel. Hij begon haar uit te schelden en slingerde haar allerlei beledigingen naar het hoofd. Zijn gemene, magere gezicht was vertrokken van haat. Zijn stoel viel om toen hij naar haar toe beende. “We accepteren geen ontkenningen van zogenaamde aristocraten die sloeries zijn. Vertel op, Frans sekreed We weten dat je bij die misdaden betrokken bent. We kennen heel wat manieren om mensen zoals jij informatie te ontfutselen, en we hebben de rijd. We hebben tijd zat.”

Hij trok zijn pistool, drukte het tegen haar keel en schreeuwde in haar oor. Hij perste zijn lichaam zo dicht tegen haar aan dat ze bang was dat ze zou vallen. Ze draaide haar hoofd om en wendde zich tot de man achter de tafel. “U vergist zich, kapitein Reiner. Ik ben geen politiek activiste en al evenmin een held.”

Ze hapte naar adem toen de kolf van het pistool de zijkant van haar hoofd raakte. Het geluid dreunde door haar schedel. Het kleine mannetje sloeg haar nog een keer en begon weer te schelden.

“Zo is het wel genoeg, dokter Weismann.” Reiners stem leek van heel ver te komen. “Ik laat haar naar een plek brengen waar ze over haar antwoorden kan nadenken.”

Er verscheen een soldaat die Charlotte het gebouw uit leidde. Het ritje in de auto duurde niet lang. In de gevangenis kreeg ze het bevel al haar kleren uit te trekken. De bewaarsters schreeuwden tegen haar, gooiden haar kleren op de smerige vloer en visiteerden haar met zulke ruwe, vernederende handelingen dat ze alle moed dreigde te verliezen.

Schnell! Schnell!

De woorden weerkaatsten tegen de kale muren. Ze kleedde zich weer aan en werd door lange gangen en langs enkele trappen naar boven geleid. In de gangen hing een overweldigende stank. Ze werd misselijk en voelde het braaksel in haar keel en mond.

“Halt!”

De bewaarster stak een sleutel in het slot van een deur met een kijkgaatje en duwde Charlotte naar binnen. In de cel werd ze overvallen door een indringende stank die haar ogen deed prikken. De tranen stroomden over haar wangen. Ze slikte en kokhalsde. Achter haar viel de deur dicht. Ze bleef stilstaan en probeerde met haar laatste restje waardigheid te voorkomen dat ze zou instorten. Het leek van het grootste belang overeind te blijven, zelfs binnen de muren van de stinkende cel. Toen haar blik weer helder werd, nam ze de ijzeren bedden in zich op, waarvan er drie door andere vrouwen waren bezet. Het vage licht was geel en lelijk. In een hoek stond een emmer waaruit de misselijkmakende stank opsteeg die over de hele vloer leek uit te wasemen. Ze hoorde dat het luikje voor het kijkgat opzij werd geschoven. Toen sloot het kleine oog zich weer. Er klonk een klikkend geluid en de cel werd in duisternis gehuld.

“Ga op het bed zitten en pak je nachtkleding. Pas morgenochtend is er weer licht. In de emmer in de hoek kun je je behoeften doen.” Het gefluister kwam van het bed aan haar linkerkant, waar ze een jonge vrouw met blond haar had zien zitten.

Charlotte kleedde zich uit in de gore duisternis en huiverde ondanks de warmte. De vreselijke dampen hadden haar de eetlust ontnomen, maar haar mond voelde kurkdroog aan. “Is er misschien wat water?” fluisterde ze in het donker.

“We hebben om zes uur ons eten gekregen. Pas morgen krijgen we weer iets. Maar ik heb nog een klein stukje brood over, hier, stop het in je mond totdat het oplost. Dat helpt. Ik heet Claire, ik zit hier al een halfjaar. Ze beschuldigen me ervan dat ik Britse soldaten naar de onbezette zone heb gesmokkeld. Aan de andere kant zitten Sylvie en Adèle. Ze zitten hier nog langer. Vertel ons morgen je verhaal maar.”

Een paar seconden later hoorde Charlotte de regelmatige ademhaling van slapende mensen om zich heen, en af en toe zelfs licht gesnurk. Toen ze ging liggen, trokken er pijnscheuten door haar hoofd, nek en schouders. Ze kon de slaap niet vatten omdat er talloze onbeantwoorde vragen door haar hoofd spookten. Wie had haar verraden? Was Achille echt dood? Waar waren Richard en Celine?

Ten slotte was ze gedwongen de emmer te gebruiken en moest ze zich een weg banen door de piepkleine ruimte tussen de bedden. De hete tranen stroomden over haar wangen toen ze terugliep naar het smalle bed en weer ging liggen. Ze probeerde geen enkel geluid te maken, gedreven door haar trots en haar dankbaarheid voor het stukje oudbakken brood. Twee keer opende ze geschrokken haar ogen toen een verblindend licht de duisternis doorboorde. Ze hoorde het luikje voor het kijkgat heen en weer schuiven en begreep dat het een bewaarster was die haar ronde deed. De andere vrouwen werden er niet wakker van. De doordringende stralen konden hun dromen niet meer verstoren. Uiteindelijk konden haar hersenen geen enkele gedachte meer vormen en vonden haar stijve, pijnlijke ledematen een houding waarin ze konden blijven stilliggen zodat ze in slaap viel. Het duurde niet lang voordat haar ongemakkelijke, half wakende toestand werd verstoord door een hevig gebons.

“Sta vlug op en trek je kleren aan. En maak je bed op. Als je dat niet snel genoeg doet, zullen ze je straffen. Kijk, je moet je beddengoed zo opvouwen.”

Charlotte ging op de rand van het bed zitten en keek vol ongeloof naar het vuile laken en de bevlekte deken waarop ze had geslapen. Haar huid voelde ruw en jeukend aan. Om acht uur verscheen er een bewaarster met tinnen kroezen die waren gevuld met een dunne, zwarte vloeistof die haar celgenoten koffie noemden. De drie vrouwen stelden haar eindeloos veel vragen over de oorlog en over de wijken van Parijs die ze het best kenden en waar ze hadden gewoond. Haar komst vormde het hoogtepunt van de afgelopen weken, vooral omdat ze uit de buitenwereld kwam en niet uit een andere gevangenis. Na een paar uur begonnen honger en vermoeidheid hun tol te eisen, maar toen Charlotte haar vuile deken uitvouwde, trok Sylvie aan haar arm. “Je mag overdag niet gaan liggen, je moet tot vanavond blijven zitten of staan. Als ze door het kijk-gaatje zien dat je bent gaan liggen, zullen ze je straffen.”

Even na elf uur zwaaide de deur open en werden er kommen doorgegeven die een grijze, geleiachtige substantie bevatten met daarbovenop een paar stukjes groente. Ook was er een bord met twee plakken koude, vette worst. Charlotte kon zich er niet toe zetten het eten te proeven en keek vanaf de rand van haar bed zwijgend naar de jonge vrouwen die de afstotelijke kost opaten.

“Je moet jezelf ertoe dwingen. We krijgen elke dag hetzelfde, en wie dit niet eet verhongert, ‘s-Avonds geven ze ons alleen maar thee en een klein stukje brood. Je moet eten, anders verhonger je en hebben zij gewonnen.”

In de daaropvolgende dagen leerde Charlotte haar adem in te houden, zodat ze het eten dat ze in haar mond stopte niet kon ruiken. De honger knaagde voortdurend aan haar, totdat ze besefte dat er sprake was van een vooropgezet plan om haar zintuigen te verdoven en haar wanhoop en vermoeidheid te vergroten.

Het tweede verhoor duurde twee dagen. Kapitein Reiner bleef haar ondervragen en gebruikte keer op keer dezelfde woorden, waarbij hij geen gelegenheid voorbij liet gaan om haar te laten merken dat hij tijd genoeg had. Dokter Weismann zat zwijgend achter de tafel en bleef onophoudelijk dingen opschrijven. De derde dag was kapitein Reiner alleen. Hij bood haar een stoel aan en begon op zachte, beleefde toon te praten, in een poging een vertrouwelijke, redelijke sfeer te scheppen.

“Madame De Savoie, we willen een inwoonster van Parijs die in zo’n hoog aanzien staat als u echt niet vasthouden. We willen de culturen van onze beide landen verenigen, niet vernietigen.” Hij leunde achterover in zijn stoel en keek haar glimlachend aan, alsof hij verwachtte dat ze hem een amusant antwoord zou geven. “We willen alleen maar van u weten hoe u onvrijwillig betrokken bent geraakt bij het dwaze plan om het grootse verbond tussen het Duitse rijk en Frankrijk schade te berokkenen. Is de aanzet soms gegeven door uw personeel? Zijn zij misschien in het geheim lid van de communistische organisatie?”

“Ik kan geen vragen beantwoorden waarop ik zelf het antwoord niet weet.” Charlottes stem klonk vermoeid, maar ze bleef voet bij stuk houden.

De Duitser boog zich voorover, en ineens klonk hij agressief. “We hebben verschillende leden van deze cel aangehouden. We weten dat uw woning werd gebruikt voor de overdracht van boodschappen tussen verraders en criminelen. Uw personeel zit opgesloten in de gevangenis van Fresnes.” Hij stond plotseling op, en de woorden die hij toen sprak vernietigden het laatste beetje moed dat ze had verzameld. “U bent bijzonder dom en koppig geweest. Ik ben bang dat we u moeten overbrengen naar het hoofdkwartier van de Gestapo.”

In Rue de Saussaies schreeuwden bewaarders haar bevelen toe terwijl ze haar een ander kaal vertrek induwden. Ze kon een pijnkreet niet onderdrukken toen de eerste slagen haar in haar onderrug troffen, en ze hief haar handen op om haar hoofd tijdens haar val te beschermen. Toen ze op de grond lag, rolde ze haar lichaam op in foetushouding. Terwijl ze probeerde weg te rollen van de agressors, voelde ze de druk van zware laarzen tegen haar ribben. Hoewel ze haar ogen halfdicht had, kon ze kapitein Reiner zien staan, die zich vreemd genoeg over haar heen boog en zijn hand uitstak om haar overeind te helpen. Toen ze probeerde haar evenwicht te hervinden, kwam dokter Weissman op haar af. Hij hief zijn hand op, alsof hij haar wilde slaan, en ze deinsde voor hem terug.

“Nu zul je ons alles vertellen wat je weet! We hebben je vrienden te pakken, die vuile verraders en jodenvriendjes en communisten!” Zijn ogen puilden uit hun kassen en zijn gezicht was een gevlekt portret van sadistische woede toen hij haar sloeg. “Breng de gevangene naar binnen!”

Hij schreeuwde een bevel, en de deur ging open. Charlotte keek op. Aanvankelijk kon ze de man die tussen de soldaten naar binnen schuifelde niet goed zien. Zijn huid zat vol littekens en wonden, en één kant van zijn gezicht was zo opgezwollen dat hij onherkenbaar was. Zijn bloederige, opengehaalde handen hingen slap langs zijn lichaam. Haar maag draaide zich om toen ze zijn gekromde, zwarte vingers zag. De nagels waren verdwenen en de botten waren krom en gebroken.

“Ik geloof dat jullie elkaar kennen. En nu zul je ons helpen bij het beantwoorden van onze vragen.” Dokter Weissman liep naar de ineengedoken gestalte en draaide hem om, zodat ze zijn gezicht kon zien.

De lippen bewogen. Er verschenen barsten in het opgedroogde bloed en de wond in zijn mondhoek brak open toen hij de woorden fluisterde die haar het leven redden. “Ik ken haar niet,” fluisterde hij. “Ik ken deze vrouw niet. Ik heb haar nog nooit gezien.”

Dokter Weissman sloeg de gevangene hard op zijn schouder en wendde zich tot Charlotte. “Nu kun je jezelf redden!” brulde hij tegen haar. “Dit is je laatste kans om mee te werken. En misschien kun je deze man ook wel redden.”

In een vlaag van ontzetting staarde Charlotte naar de man die, ondraaglijke pijn lijdend, voor haar stond. Hij knikte bijna onmerkbaar. Haar mond kon de woorden nauwelijks vormen. “Ik ken hem niet,” zei ze.

Ze sleepten hem weer naar buiten, en toen ze haar naar een lege cel brachten, hoorde ze een lange kreet, gevolgd door het misselijkmakende geluid van slagen. Toen viel er een stilte, die slechts werd onderbroken door haar eigen gehuil toen ze haar opsloten met het beeld van Richard Kirwan op haar netvlies.

De cel was donker en zo klein dat ze niet eens kon gaan zitten. Charlotte bleef tegen de vochtige muur geleund staan en haalde diep adem in een poging de pijn te onderdrukken. De uren regen zich aaneen, maar ze was zich er nauwelijks van bewust. Ze balde haar handen tot vuisten en probeerde niet aan haar huid te krabben, die was vergeven van de luizen. Ze wachtte tot ze zou worden geslagen en aan dezelfde martelingen zou worden blootgesteld als Richard Kirwan. Toen de deur weer werd geopend, had ze geen idee hoe laat het was of hoeveel uren of dagen ze in de cel had gezeten.

Kapitein Reiner stond op haar te wachten. “Er schijnt een fout te zijn gemaakt, madame De Savoie.” Zijn stem klonk onverschillig en vlak. Hij sprak kort met een bewaarder. “Neem haar mee naar buiten. Er staat iemand op haar te wachten.”

Buiten op straat stond ze in haar eentje, met haar ogen dicht, huiverend van schrik. Ze schaamde zich diep voor haar ongewassen verschijning, voor de stank van zweet en urine, voor de opgezwollen vlooienbeten op haar armen en benen. Ze voelde dat iemand zachtjes haar elleboog vastpakte.

“Charlotte. O, lieve Charlotte, het komt allemaal wel goed. Kijk, daar staat mijn auto. Ik breng je ergens heen waar je kunt rusten. Het komt allemaal wel goed.”

“Ik wil naar huis, ik wil nu naar huis,” fluisterde ze. “En ik moet Celine zien.”

“Celine is in veiligheid, en je zult haar snel zien.” Op het gezicht van Henri de Valnay tekenden zich ontzetting, medeleven en verdriet af. “Maar je kunt niet naar huis, mijn beste. De Duitsers hebben je woning geconfisqueerd. Ene Walter von Ströpper, een generaal, heeft je huis aan Avenue Mozart betrokken.”