35

Parijs, 1942

Richard en Celine zaten al meer dan een uur gespannen en rechtop op twee smalle, harde stoelen toen Achille arriveerde op het schuiladres in Rue de Grenelle. De groezelige woning op de derde verdieping bood toegang tot de omringende daken die als een mogelijke ontsnappingsroute konden dienen. Het was ook het overvolle verzamelpunt voor mensen die dag en nacht bezig waren gecodeerde radioberichten tussen Londen en Frankrijk heen en weer te sturen. Richard stond op en opende de deur toen hij Achille drie keer hoorde kloppen en het wachtwoord hoorde fluisteren.

“Celine, het spijt me verschrikkelijk. Je moeder is gearresteerd. We doen ons uiterste best om erachter te komen waar ze wordt vastgehouden.”

Achille wreef in zijn bloeddoorlopen ogen. Zijn kleine groepje was, met inbegrip van apparatuur en zenders, in de afgelopen acht maanden al minstens tien keer verhuisd, en zijn scherpe instinct dat hem waarschuwde voor gevaar, vertelde hem dat hij wederom een nieuwe uitvalsbasis moest zoeken. “Het ziet ernaar uit dat ik een waardevol lid van mijn ploeg moet gaan missen.” Hij wendde zich tot Richard. “Jij vertrekt morgenavond met een vliegtuig, mijn vriend. Ik breng je nu naar een boerderij in de buurt van de landingsbaan. Daar zullen ze je verbergen. Ik heb een aantal documenten en boodschappen voor je die je moet meenemen naar Londen.”

Celine luisterde zwijgend naar zijn uitleg. Haar geest, geoefend in het ontrafelen en oplossen van de afgrijselijkste situaties, kon nu onmogelijk bevatten welke gruwelen er waren voorgevallen. Waar was haar moeder? Welk lid van hun kleine cel, waarin iedereen elkaar vertrouwde, kon haar hebben verraden? Ze wist dat Richards vertrek nog meer gevaar betekende. Er ging een golf van misselijkheid door haar heen, haar handen voelden ijskoud aan en haar gezicht was asgrauw. Vol medeleven keek Achille haar aan en deed een kastje open. Hij haalde een fles cognac te voorschijn, schonk een flinke scheut in een kopje en stopte het in haar trillende handen. In een duizelingwekkende vlaag van wanhoop trachtte Celine te bedenken wat ze moesten doen.

“Achille, kan ik veilig bellen?”

“Bel maar als je wilt, maar wees verstandig en hou het kort.”

Celine pakte de telefoon, terwijl ze in gedachten een schietge-bedje deed. Toen hoorde ze zijn stem, zacht en diep. Haar eigen woorden klonken scherp door de angst. “Henri, mijn moeder is gearresteerd. Ken je iemand die haar kan helpen, kun je iets doen?”

Ze kon haar tranen niet langer inhouden. Achille kwam naast haar staan, pakte de hoorn uit haar handen en sprak op zachte toon met Henri. Ten slotte legde hij de hoorn op de haak en wendde zich tot haar. “Hij zal alles doen wat in zijn vermogen ligt. Ik neem aan dat we hem volledig kunnen vertrouwen?”

Celine staarde hem even aan en knikte toen. Het maakte niet wat voor opvattingen Henri had, hij zou alles doen om haar moeder te helpen.

“Hij raadt je aan om niet naar huis te gaan, en zeker niet naar Avenue Mozart. Als je dienst hebt in het ziekenhuis, meld je dan ziek. Richard en ik vertrekken over ongeveer een uur. Misschien kun je maar het beste met ons meegaan. Je vriend zei dat hij op zijn vroegst morgen iets voor je kan doen. Het is oorlog, lieve Celine, en daar raken we allemaal bij betrokken.”

“Ja, ik ga met jullie mee. Ik moet mezelf bezighouden, en misschien kan ik nog iets doen.”

“Je kunt ons helpen met de landingslichten,” zei Achille. “De piloot kan bij het landen alle hulp gebruiken die we hem kunnen geven, en volgens het weerbericht wordt het een bewolkte nacht.”

Celine ging weer naast Richard zitten. Hij pakte haar hand en drukte die troostend. Ze legde haar hoofd op zijn schouder. Hij sloeg zijn arm om haar heen en hield haar dicht tegen zich aan. Toen Achille eindelijk aangaf dat het tijd was om te vertrekken, gaf hij Richard een aantal documenten die hij moest meenemen. Snel werden de overige berichten en de op stukjes papier en stof gecodeerde informatie verstopt in de voering van zijn jasje en onder in zijn schoenen.

Ze haastten zich geruisloos door Rue de Grenelle. Het licht van de spookachtige maan leek te doven en verdween toen helemaal. Toen Achille in het doolhof van donkere straatjes plotseling een geluid achter hen hoorde, bleef hij doodstil staan. Het was een hard, krakend geluid, alsof er een dier in een val liep. Ze zochten de schaduw op van een kerkdeur en wachtten af. Uit de duisternis achter hen doemde een lange gestalte op, die zich schuifelend voortbewoog en op een vreemde manier met zijn been sleepte. Een arm leek over te gaan in een soort klauw die in een schijnbaar smekend gebaar werd opgeheven.

“Achille! Ik ben het, Stefan!” klonk een hees, wanhopig gefluister. “Ze hebben me vrijgelaten. Ze hebben me geslagen, maar ik heb niets gezegd, Achille. Ik moet je spreken. Ik heb je de afgelopen dagen gevolgd en wilde je op een veilige plek aanspreken, maar het was te gevaarlijk.”

“Stefan, je bent gek! Je had nooit hierheen mogen komen.”

“Mijn vader stuurt me morgen naar Zweden, maar ik wilde jou eerst spreken.”

Richard draaide zich om en keek zijn vriend aan. Stefans gezicht was verwrongen en verwond. Zijn linkeroog stond scheef. Een vurig litteken trok een lijn van onuitwisbare pijn van zijn wang naar zijn oor. Een arm bungelde slap van zijn gebogen schouder, en zijn handen waren in zulk dik verband gewikkeld dat het leek alsof hij handschoenen droeg. Af en toe greep hij zijn rechterbeen vast en sleepte het voort over de kinderkopjes, kreunend van pijn en inspanning.

“Richard! Godzijdank, je leeft nog. Heb je iets van Leah gehoord? Mijn god, heeft iemand iets van Leah gehoord?” Stefans stem verhief zich tot gejammer.

In de duisternis drukte Achille met een woest gebaar zijn hand voor Stefans mond. “Hou je mond, verdomme! Wil je ons allemaal dood hebben? Hou je mond, Stefan! Je had nooit naar me op zoek moeten gaan.”

Maar Stefan bleef wauwelen. De tranen stroomden over zijn slappe, beschadigde gezicht, en zijn lompe, gewonde lichaam trilde hevig. De enorme, verbonden klauwen gebaarden wild in het maanlicht. Ineens was er een lichtflits te zien. Achille trok zijn wapen terwijl Stefan zich in een groteske pirouette omdraaide. Achilles lichaam schoot omhoog, als een pop die in de lucht werd gegooid, en viel daarna neer op straat. Zijn armen en benen bewogen even krampachtig, totdat de regen van kogels hem te veel werd. Er klonk een gorgelend geluid uit zijn keel. Stefan bleef doodstil staan, niet in staat zich te verroeren nu de afgrijselijke waarheid tot hem doordrong: zonder het te willen had hij de Duitsers naar zijn vrienden geleid. Celine begon te rennen en pakte Richard bij de hand. Hun achtervolgers bleven staan om zich ervan te verzekeren dat Achille dood was, duwden de jammerende, tierende Stefan omver en schopten zijn mishandelde lichaam in de goot. Hierdoor wonnen Richard en Celine kostbare seconden. Ze renden door de donkere straten en hoorden af en toe geschreeuw achter hen. Uiteindelijk bereikten ze de rivier en doken weg in de schaduwen van Pont de 1’Ama. Ze deden hun uiterste best om niet te hijgen en probeerden in te schatten hoever de dreunende voetstappen van hen verwijderd waren.

“Het zijn er niet zoveel, en ik heb een wapen. Ga weg, Celine. Ren weg, dan probeer ik ze af te leiden. Zeg tegen de anderen dat Achille dood is en dat Stefan de aandacht op ons heeft gevestigd.”

“Hier vlakbij is een schuiladres. Probeer daarheen te komen. Ik wacht op je.” Ze fluisterde hem het adres en het wachtwoord toe en liet hem achter, weggedoken voor de kreten en rennende voetstappen in de donkere bescherming die de brug bood. Ze struikelde en verzwikte haar enkel, zodat ze het uitschreeuwde en heel even bleef staan. De maan verscheen weer en wierp een kille, onverschillige schaduw op het water. Ze keek om zich heen. Richard stond rechtop, met een arm om de nek van een Duitse soldaat geslagen terwijl hij zich met zijn andere hand vasthield aan de brug. Celine zag hoe een grijze helm kletterend op de kiezels viel, terwijl Richard de druk op de dikke, gespierde nek van de Duitser verhoogde en een meedogenloze ruk aan zijn hoofd gaf. De uitpuilende ogen van de man glansden in het maanlicht als zilver, en ze hoorde een krakend geluid toen hij op de stenen in elkaar zakte. Richard pakte het geweer, hief zijn armen op in het maanlicht en maakte een vreemd, primitief geluid toen hij de bajonet diep in de stof van het grijze uniform stak. Toen sleepte hij het lijk naar de oever van de rivier. Celine hoorde hem hijgen van inspanning en met zachte stem vloeken. Er klonk een zachte plons en het zware lichaam was verdwenen.

Ze wilde net naar hem toe gaan, toen er een paar soldaten op de kade boven hen verschenen die om versterking riepen en naar de eenzame gestalte onder hen renden. Langs de rivier krioelde het ineens van de Duitsers en Celine hoorde het geluid van een voertuig. Ineengedoken bleef ze in de schaduwen zitten wachten totdat ze hem hadden weggevoerd. Er sloeg een portier dicht, een motor kwam brullend tot leven. Toen klonk er geen enkel geluid meer, afgezien van het tijdloze gekabbel van het water en de echo van haar eigen gesnik.

Ze vervolgde haar weg door de onheilspellend stille nachtelijke straten. Ze was doodsbang dat iemand zou zien dat ze na de avondklok nog buiten was. Ten slotte klom ze een trap op en bereikte het appartement van Henri de Valnay. Ze klopte zachtjes op de deur, en toen hij opendeed zag ze dat zijn gezicht grauw en vertrokken was. Hij stak zijn hand naar haar uit en trok haar de kamer in.

“Celine! Ik hoopte al dat jij het zou zijn. Godzijdank.” Hij hield haar dicht tegen zich aan, en ze klampte zich aan hem vast terwijl ze huilde om het afschuwelijke lot van haar moeder en van de man van wie ze hield.