21

Parijs, 1942

Het geluid van brekend glas en het geschreeuw van soldaten echode door de straat. In Rue des Anges keek een groepje nieuwsgierige toeschouwers toe hoe gezinnen uit hun huizen werden gejaagd, de laadbakken van vrachtwagens in. Het waren mannen, vrouwen, kinderen, zwakke omaatjes en kleine baby’s, die om hun arm allemaal een band met een gele davidster droegen. De soldaten prikten met de kolven van hun geweren in hun ruggen en duwden hen als vee de wachtende voertuigen in. Een Duitse officier beval zijn mannen het stoepje voor nummer 15 op te lopen. Ze drukten op de bel, maar nog voordat iemand de deur had kunnen openen, stonden ze er al op te bonzen en tegen te schoppen en sloegen ze met hun geweren het glas in. Simon Nazarre verscheen op de drempel en keek de officier aan.

“Al die herrie is niet nodig,” zei hij kalm en waardig.

Een soldaat duwde hem ruw opzij. “Hoeveel zitten er in dit huis, jood?”

Simon keek naar hem en nam het wrede jonge gezicht in zich op. “Slechts mijn gezin. Wat wilt u?”

“Jullie moeten vertrekken, allemaal. Dit huis wordt geconfisqueerd door de Duitse opperbevelhebbers. Jullie worden weggevoerd. Haal je gezin! Schnell! Schnell! Nu!”

“Dit is belachelijk.” Simon begon boos te worden. “Dit is ons huis en wij zijn Franse staatsburgers. U kunt hier niet zomaar in het holst van de nacht…”

Een wapenstok raakte de zijkant van zijn hoofd. Hij viel op zijn knieën. Het bloed stroomde over zijn gezicht. Buiten begonnen stemmen te scanderen: “Weg met de joden! Weg met de joden! Weg met de joden!”

“Tuig!” De officier spuugde naar Simon. “Wanneer een Duitse officier je een bevel geeft, jood, dan gehoorzaam je. Meteen. Anders schieten we je neer. En ga nu je gezin halen.”

Hannah kwam de trap afrennen. Ze hielp haar echtgenoot overeind en trok hem weg van de vernederende blikken van de mensen die op straat stonden te kijken. Op kalme toon zei ze: “Mijn excuses, officier, mijn man heeft het niet goed begrepen. We zullen ons meteen klaarmaken.” Ze leidde Simon naar de trap. “Wat mogen we meenemen?”

“Eén tas per persoon. Hoeveel leden telt dit gezin?”

Simon deed zijn mond open om te antwoorden, maar Hannah porde hem in zijn zij. “Alleen wij en onze twee zoontjes, die al liggen te slapen,” zei ze snel. “Ik maak ze meteen wakker. We komen zo.”

Toen ze boven aan de trap stonden, trok Hannah Simon hun slaapkamer in.

“Maar Hannah,” protesteerde hij. “En Leah dan? Ze is een avondje uit met Stefan. Ze kan elk moment thuiskomen. En Daniel?”

“We moeten het niet over Daniel hebben, en ook niet over Leah.” Haar ogen glansden van de tranen. “Misschien kan zij nog ontkomen, liefste. Bid tot God dat Stefan haar pas naar huis brengt wanneer deze monsters zijn verdwenen. We moeten sterk zijn, voor Zacharie en David. Het is te laat, Daniel kan ons niet meer helpen.”

Ze maakte zijn gewonde gezicht schoon met een vochtige handdoek en verbond de wond aan de zijkant van zijn hoofd. Toen liep ze snel naar de klerenkast en haalde een reeds gepakte koffer te voorschijn. Hadden we nog maar een paar dagen extra gehad, dacht ze. Ze hadden bijna weten te ontsnappen. Een paar weken eerder had Simon Nazarre aan de eettafel gezeten en zijn oudste zoon met een verdrietige, verslagen blik aangekeken. “Je moet ons helpen, Daniel. Verzin een list.”

“Ik zal iets voor je regelen, vader. Maar je mag het tegen niemand zeggen. Niet tegen je vrienden, en al helemaal niet tegen Zacharie en David. Het wemelt van de informanten. Mensen die je al je hele leven kent, zien er geen been in je zomaar aan de Gestapo te verraden en kunnen daarna nog gewoon rustig slapen.” Zijn stem klonk uiterst bitter.

Simon had roerloos in zijn stoel gezeten, gekweld door schaamte en spijt. Vanaf die dag was hun alledaagse leven een pijnlijke schijn-vertoning in een schemerwereld geworden. Daniel zei dat zijn netwerk contact zou opnemen met Richard en Helena, die alles zouden doen om hen te helpen. Leah had voortdurend brieven van Seamus gekregen, totdat alle communicatie onmogelijk was geworden. Maar ze wisten dat hij zich aan zijn belofte zou houden en hen uit Frankrijk zou weghalen.

Naarmate de dagen voorbijkropen, duister en onheilspellend, was hun situatie steeds hachelijker geworden. Op de muren van huizen en in de parken waar ze weleens wandelden, verschenen nare leuzen. Angst werd hun vaste metgezel, net als duisternis en de honger die aan hen knaagde. Gisteren had Daniel een hoopvol bericht voor hen gehad: ze zouden spoedig kunnen vertrekken. En nu was het te laat. Hannah wekte de kinderen, kleedde hen aan en vertelde hen opgewekt over een geheime reis naar een nieuwe woonplaats. “Trek nog een extra trui aan, Zacharie. Het kan koud worden. En David, hier zijn je sokken. Opschieten, kleintjes. We beginnen samen met papa aan een groot avontuur.”

“Maar mama,” wierp Zacharie tegen, “we kunnen niet zonder Daniel en Leah vertrekken.”

Hannah knielde voor hem neer en legde haar vinger op zijn lippen. “Kinderen, Leah en Daniel gaan nu niet met ons mee. We gaan met zijn viertjes, papa en mama en jullie twee. Luister, beneden staat een Duitse officier die erg boos is omdat hij niet van wachten houdt. We zullen Daniel en Leah snel weer zien, maar we willen niet dat ze in de problemen komen omdat ze te laat zijn. Begrijpen jullie dat? We zeggen helemaal niets over hen, zodat we niemand ophouden.”

“Maar mama, als we zomaar vertrekken zonder een boodschap achter te laten, dan weten ze toch niet waar we zijn?” David staarde haar aan, met nog steeds een slaperige blik in zijn bruine ogen. Zacharie begon te jammeren.

Hannah keek wanhopig op. Simon stond in de deuropening. Hij liep de kamer in en sloeg zijn armen om zijn zoontjes heen. “Jullie grote broer is zo slim dat hij binnen de kortste keren weet waar we zijn. Als jullie vroeger verstoppertje speelden, had hij jullie toch ook altijd snel gevonden?”

“Blijf bij me, schatje,” fluisterde Hannah tegen Zacharie toen ze de gang in liepen. De glasscherven kraakten onder hun voeten. Buiten was een vreugdevuur aangestoken. Drie Duitse soldaten renden langs hen heen, het huis in. Geliefde bezittingen als meubels, glaswerk, porselein en boeken werden door de ramen naar buiten gegooid en op het vuur geworpen. Verderop in de straat werd de deur van een ander huis met stenen en geweerkolven opengebroken. Groepjes mensen stonden bij elkaar, hielden elkaar vast of strompelden naar de wachtende vrachtwagens. Sommigen zwegen, anderen jammerden ontzet. De twee jongetjes deinsden terug en kropen dichter tegen hun ouders aan toen het gescandeer weer begon. Het aantal toeschouwers nam toe, hun stemmen klonken steeds schriller. Hannah en Simon herkenden vol angst een aantal vroegere buren die ze als vrienden hadden beschouwd.

“Weg met de joden! Weg met de joden! Weg met de joden!”

Aan de andere kant van de stad zat Leah met een verrukte blik in haar ogen naast Stefan in de volle concertzaal en kneep hem even in zijn hand. Er was geen plaats voor joden in de concertzalen, ook al hadden ze tot voor kort een belangrijke rol gespeeld in het muzikale leven van de stad. Leah had haar donkere haar weggestopt onder een fluwelen cloche en genoot samen met Stefan van een paar uurtjes verboden plezier. Het theater zat vol nazi-officieren en hun chic geklede vrouwen, van wie er velen Frans waren.

“Hoe kunnen ze daar zo schaamteloos zitten?” fluisterde ze in de pauze tegen Stefan. “Hoe kunnen ze zich zo verkopen, voor een avondje pret en een stel mooie kleren?”

“Geniet maar van de muziek. Ze zullen hier binnenkort niet meer zitten, dat zul je wel zien.”

“Maar in de tussentijd hebben mijn broertjes honger omdat joden speciale bonnenkaarten krijgen en er nooit eten is als wij eenmaal voor in de rij staan. Gisteren heeft er zelfs iemand naar mijn moeder gespuugd. En een jonge man gooide een steen naar Zacharie en David.”

“Je aanwezigheid hier is al een daad van verzet,” zei Stefan. “En uiteindelijk gaan we winnen. Mensen als Daniel zullen worden beschouwd als helden. Wij gaan winnen.”

Daniel woonde al maanden niet meer thuis. Een paar dagen geleden had hij haar gewaarschuwd dat het hele gezin nu gevaar liep te worden opgepakt en naar een gevangenkamp ergens in Duitsland te worden getransporteerd. Hij kwam altijd ‘s avonds laat bij zijn ouders langs en ging voor zonsopgang weer weg, en Leah wist dat hij bij het verzet zat. Toen de muziek haar overspoelde en haar even deed vergeten hoe vernederend ze sinds kort werden behandeld, vocht ze tegen haar tranen. Ze mocht niet meer studeren en miste het conservatorium vreselijk. Joden mochten niet langer lesgeven of zich met kunst bezighouden. Simon Nazarre had vijfendertig jaar lang aan het conservatorium onderwezen, maar mocht dat nu niet meer, en Hannah had te horen gekregen dat er voor haar geen plaats meer was in het orkest.

Na de laatste tonen van de symfonie volgde een golf van applaus. Stefan pakte Leahs hand en ze glipten weg uit het theater voordat iemand in het publiek haar zou herkennen. Op weg naar haar huis waren ze in zulke diepe gesprekken verwikkeld, nog zo in de ban van de muziek van die avond, dat ze bijna in de val liepen.

Stefan besefte als eerste wat er aan de hand was. Hij trok Leah in de schaduw van een portiek aan het einde van de straat. Vlammen verlichtten het helse tafereel dat haar altijd zou bijblijven. Ze zag dat haar familie de deur uit werd gejaagd, dat haar vader als een oude man achter in een vrachtwagen klom, met een laatste blik op zijn verwoeste huis. Haar moeder troostte de twee jongetjes en keek onderzoekend naar de schaduwen, speurend, zo wist Leah, naar een teken dat haar dochter aan de val had weten te ontsnappen. Ze wilde naar hen toe gaan, met hen mee, waarheen ze ook gingen, maar Stefan greep haar stevig bij haar armen.

“Stefan, laat me los!” Ze vocht om los te komen, terwijl de tranen over haar wangen stroomden.

Hij sloeg zijn hand voor haar mond en trok haar een steegje in, terwijl ze zich nog steeds verzette. Toen tilde hij haar op en droeg haar vier straten verder, weg van het geluid van de vrachtwagens die zich in beweging zetten, weg van de vernederende kreten, weg van het geluid van brekend glas, meubels die kapot werden gesmeten en een knapperende brandstapel, weg van het akelige geluid van jammerende mensen.

Ten slotte bleven ze in een verlaten zijstraatje staan. Leah leunde tegen de muur van een gebouw en begon over te geven. Ze viel kokhalzend op haar knieën en kreunde in zichzelf. Stefan wiegde haar heen en weer en suste haar, pakte haar hand en probeerde haar ervan te doordringen dat ze moesten doorlopen, dat ze zich door de donkere straten moesten haasten. Verdoofd door verdriet strompelde ze naast hem voort.

“Waar gaan we heen?” vroeg ze ademloos.

“Naar het Zweedse consulaat.”

“Dat kan niet, Stefan, dat kan niet. De consul zal het nooit goed vinden, en je vader ook niet. En bij alle ambassades staan nu Duitse soldaten op wacht!” Ze zonk ineen tegen een muur, wederom in tranen. “O, Stefan, we waren bijna ontsnapt, wist je dat? Daniel was het aan het regelen.”

“Ik weet het, Leah.” Zijn gezicht stond somber.

Ze staarde hem aan.

“Daniel heeft het niet tegen je gezegd. Iedereen die erbij betrokken was, kon maar beter zo min mogelijk weten. Voor het geval er iets mis zou gaan…”

“Jij hielp Daniel om dit allemaal voor ons te regelen?”

“Ja. Ik moet zijn groepje op de hoogte brengen.” Met een vermoeid gebaar veegde hij zijn gezicht af. “Maar eerst moet ik jou in veiligheid zien te brengen. Het kan niet lang duren voordat er een patrouille voorbijkomt, en wij moeten Rue Saint-Pierre zien te bereiken.”

“Wat is er in Rue Saint-Pierre?”

“Mijn vriend, Anders Petersen. Hij is secretaris op het consulaat en woont in Rue Saint-Pierre, maar wat nog veel belangrijker is: hij heeft een auto.”

“Maar waar kan hij ons heen brengen?”

“Vertrouw me maar. Kom op, Leah.”

Het begon te regenen. Ze kon een snik niet onderdrukken toen ze uitgleed en op de gladde kasseien viel. Stefan pakte haar vast en drukte haar stevig tegen de vochtige muur. Aan het eind van de steeg was een patrouille te zien die zich doelbewust in hun richting bewoog, met de geweren in de aanslag. Achter de mannen klonk geschreeuw, gevolgd door het geluid van rennende voeten. Stefan en Leah bleven stokstijf staan, ervan overtuigd dat ze zouden worden ontdekt. Ineens draaiden de soldaten zich om en renden een andere kant op, het spoor van een andere doodsbange prooi volgend. Toen het geluid van marcherende laarzen eindelijk was weggestorven, vervolgden ze hun tocht, maar nu nog langzamer en meer op hun hoede. Het duurde bijna twee uur voordat ze Rue Saint-Pierre hadden bereikt. Stefan ging op zoek naar zijn vriend en liet Leah achter tussen de vuilnisvaten achter het gebouw. De minuten tikten traag voorbij. De regen bleef gestaag vallen en doorweekte haar kleren. De stank van rottend afval en de zwarte schaduwen van ratten die op zoek waren naar voedsel maakten haar doodsbang en wanhopig. Ten slotte keerde Stefan terug, samen met zijn vriend. Anders Peter-sen was duidelijk gespannen en niet blij.

“We kunnen haar niet mee naar boven nemen, Stefan. Dan ziet de conciërge haar misschien, en dat is al zo’n bemoeizuchtige oude tang. Blijf hier wachten terwijl ik de auto haal. Jammer genoeg kunnen we niet wachten tot het licht wordt.”

“Ik kan haar tot die tijd nergens verborgen houden,” zei Stefan. “Kun je niet tegen de bewakers zeggen dat de consul je heeft bevolen om onmiddellijk te komen? Gelukkig zit hij tot morgen met mijn ouders in Marseille.”

Anders keek naar het doorweekte meisje dat huiverend op haar hurken tussen de vuilnisbakken zat.

“Goed dan, Stefan,” zei hij zacht. “Ik haal de auto en knipper twee keer met mijn koplampen als de kust veilig is. We zullen haar in de kofferbak moeten stoppen.”

“Nog een paar minuutjes, Leah. Straks zijn we veilig.” Stefan kneep haar even in haar schouder.

Leah kroop in elkaar. Ze was doodmoe, verdrietig en overstuur, en ze was bang dat ze elk moment kon gaan schreeuwen en dan niet meer zou kunnen ophouden. Ze beet op haar lip om dat te voorkomen en proefde bloed. Toen hoorde ze dat er een auto kwam aanrijden. Ze verstijfde, omdat ze niet zeker wist of het Anders of een Duitse patrouille was. De koplampen knipperden twee keer.

“Nu!” Stefan trok het rillende meisje overeind.

Toen ze bij de auto waren, deed hij de achterklep open. In de kofferbak lagen een tennisracket, wat kleren en een kleedje. Hij hielp haar de kofferbak in en dekte haar met Anders’ spullen toe. Leahs ledematen waren stijf van de kou. Ze trok rillend haar benen op en wachtte tot Anders en Stefan de rest van de spullen boven op haar hadden gelegd. Toen maakten ze het reservewiel los en legden het op het geïmproviseerde hoopje. Anders draaide het ventiel los en liet de lucht eruit lopen.

“Voor het geval iemand het mocht controleren,” legde hij uit. “Ze zijn de laatste tijd nogal argwanend.”

De klep viel dicht en Leah bleef achter in de verstikkende duisternis, omringd door de bedwelmende stank van uitlaatgassen, rubber en leer. De auto zette zich in beweging. Aan de rit leek geen einde te komen. Ze lag klem onder het gewicht van het reservewiel. Ineens stopten ze. Ze hoorde een stem iets in het Duits zeggen, waarna Anders uitlegde waarom ze na de avondklok op straat waren. Ze hoorde niet alles wat er werd gezegd, maar nam aan dat ze een of andere grove opmerking maakten omdat de Duitser ruw lachte. Toen gaf hij een klap op het dak van de auto en liet hen gaan. Omdat Anders niet wilde laten merken dat ze haast hadden, reed hij langzaam weg.

Bij de ingang van het consulaat werden ze wederom aangehouden. Een dringende boodschap van de consul, legde Anders uit, terwijl hij zijn identiteitskaart liet zien. De officier die vannacht dienst had, had hem gevraagd of hij meteen wilde komen. Er moest zo snel mogelijk een gecodeerd bericht worden ontcijferd en hij was de enige die op dit niveau mocht opereren. De jonge man naast hem was de zoon van graaf Carl Syenssen en behoorde tot de staf. De bewaker bekeek hun papieren aandachtig. De seconden tikten voorbij. Toen hoorde Leah hem roepen: “Maak die kofferbak eens open!”

Anders stapte langzaam uit. Leah hoorde zijn voetstappen dichterbij komen en drukte zich plat tegen de bodem. Ze lag er doodstil bij, haalde nauwelijks adem, en hoorde dat de klep krakend openging. Anders verontschuldigde zich voor de rommel. Leah begon onbeheerst te trillen.

“Ik kreeg onderweg een lekke band. Dat gebeurt altijd wanneer het regent en je haast hebt. Zie je wel? Zo plat als een dubbeltje!” Hij klopte op de band. “Het duurde even voordat we de moeren los hadden, ze zaten helemaal vastgeroest. Franse auto’s zijn niet te vergelijken met Duitse.”

De bewaker trok zijn neus op en keek fronsend naar de rommel voor zich. Toen knikte hij kort, smeet de klep dicht en gebaarde dat ze konden doorrijden. Anders sprong in de auto en reed snel door de poort naar de achterkant van het gebouw, waar de bewakers hen niet konden zien. Ze tilden Leah uit de auto, rolden het kleed om haar heen en droegen haar het consulaat in. Anders begroette de dienstdoende officier. “Ken je Stefan Svenssen al? Zijn verloofde heeft een ongeluk gehad. De consul is met zijn ouders op stap, maar hij stelde voor dat ze vannacht hier zou blijven. Hij wilde niet dat ze na de avondklok nog buiten zouden zijn en bij een beschamend misverstand betrokken zouden raken.”

De officier knikte. Die Stefan Svenssen had toch ook geluk dat hij zich achter zijn rijke vader en het consulaat kon verschuilen. Zijn ouders lieten hem altijd zijn eigen boontjes doppen.

Anders bracht de voortvluchtigen naar de officiële gastenvertrekken en ging op zoek naar eten. Leah knipperde in het felle licht, niet in staat een woord uit te brengen. Ze was vies en droop van de regen. De kamer leek te draaien en toen ze viel, ving Stefan haar op. Hij droeg haar naar de badkamer, trok haar kleren uit en waste haar voorzichtig. Ze was zo verdoofd door de schok dat het haar niets kon schelen dat hij haar naakte lichaam afdroogde, haar een badjas aantrok en haar naar het bed droeg. Hij ging naast haar liggen en hield haar hand vast totdat ze wat was gekalmeerd. Toen Anders met een dienblad in zijn handen binnenkwam, was ze net weggezonken in een onrustige slaap. Onder het eten bespraken Anders en Stefan Stefans volgende zet.

“Je vader zal buiten zichzelf van woede zijn, Stefan, dat weet je. En we hebben geen enkele garantie dat de consul haar zal laten blijven, ook al vraag je officieel om asiel.”

“Nou, er is wel iets wat ik kan doen. Ze is mijn verloofde, dat zei je net zelf. Ik kan met haar trouwen en samen met haar Frankrijk verlaten, als man en vrouw. Dan kunnen ze haar niet tegenhouden. Ze zal Zweeds staatsburger zijn en kan dan op de bescherming van de ambassade van een neutraal land rekenen. Ik ga met haar trouwen, Anders.”

“Dan trouw je met een jodin. Je vader zal gek worden van woede. Dat zal hij nooit goedkeuren.” Anders keek zijn vriend ontzet aan. “En het zou de positie van de consul in gevaar kunnen brengen, om maar te zwijgen over de positie van je vader als neutraal zakenman.”

“Ik heb geen goedkeuring nodig,” antwoordde Stefan op kille toon. “Ik ben vijfentwintig. Ik kan trouwen met wie ik wil. En vader is veel te dikke vriendjes met de nazi’s. Het kan me niet schelen als we hierdoor nog verder uit elkaar groeien. En wat de consul betreft: hij is een man met principes voor wie ik veel bewondering heb. Ik vertrouw hem wel.”

“Heb je al aan je moeder gedacht?”

“O ja, moeder, die alleen maar denkt aan wat ze op het volgende feestje zal dragen, of waar ze haar volgende fles drank vandaan moet halen. Helaas. Maar we zullen hier toch niet lang blijven. We nemen de trein naar Zwitserland. Daar zal Leah veilig zijn, ver weg van hier, en zal niemand ons lastigvallen.” Stefan stond op met zijn kop koffie in zijn hand. Zijn gewoonlijk zo gemoedelijke uitdrukking had plaatsgemaakt voor een dreigende blik. “Ze zullen ons maar wat graag de benodigde papieren willen geven en op die trein willen zetten, alleen maar om zo snel mogelijk van ons af te zijn. Dat weet jij ook.”

Anders schudde geërgerd zijn hoofd.

“Luister, Anders.” Stefans stem klonk woedend. “Jij hebt niet gezien wat ik vanavond heb gezien. Ik zag dat de familieleden van dit meisje als beesten in een vrachtwagen werden geladen. Ze worden naar een Duits gevangenkamp gestuurd. En wat is hun misdaad? Ze zijn toevallig joods. Als ze niet bij mij was geweest, hadden ze haar ook meegenomen. Ik moet haar beschermen, Anders. Al haar familieleden zijn oude vrienden van me.”

Anders stond op en legde zijn hand op Stefans schouder. “Je weet jezelf wel behoorlijk in de nesten te werken, vriend. God weet wat de consul morgen tegen me zegt. Misschien ben ik dan wel mijn baan kwijt en stap ik samen met jou op de trein. Maar goed, ik heb tegen de staf gezegd dat jij en je gast hier mogen blijven. Ze kennen allemaal je vader, dus ze zullen niet al te veel vragen stellen.”

Stefan begon hem te bedanken, maar Anders onderbrak hem: “Ik laat je nu alleen, zodat je kunt bedenken wat je wilt doen. Maar wat je ook besluit, doe het snel. De consul komt morgenavond weer terug. Dan moet hij dineren met een of andere generaal van het Duitse opperbevel, dus voor die tijd moet je weg zijn. Je bent stapelgek, Stefan, maar ook heel moedig, dat moet ik toegeven.” Anders kneep hem even in zijn schouder en liep weg.

Stefan bleef een tijdje rustig naar Leah zitten kijken. Toen ging hij naast haar op het bed liggen en sloeg zachtjes zijn armen om haar heen. Ze maakte een geluidje, misschien uit angst, en hij fluisterde zacht tegen haar: “Het is goed. Niemand zal je iets aandoen, Leah, dat beloof ik je.”

Ze draaide haar hoofd en legde het tegen zijn schouder. Hij deed zijn ogen dicht en trok haar dichter naar zich toe. In gedachten zag hij een ander gezicht voor zich, omgeven door een wolk van glanzend, koperkleurig haar, dat dicht bij hem tot rust kwam. Hoe zou het zijn geweest als hij haar had helpen ontsnappen, als hij haar leven had gered, als hij haar uit de gevarenzone had gehaald en zij nu zo in zijn armen had gelegen? Maar nu kon hij in ieder geval iets doen wat de moeite waard was, iets heldhaftigs, waardoor ze zou gaan beseffen hoe dapper hij was. Zijn ogen vulden zich met tranen toen hij het donkere haar van de vrouw naast hem zachtjes gladstreek en plannen voor de volgende dag maakte.