32

Parijs, 1970

Elizabeth en James staarden zwijgend en geschokt de verdwijnende gestalte van Solange na. Om hen heen waren de gesprekken verstomd. Mensen draaiden zich om en sloegen haar vertrek gade. Het leek alsof de aarde was gestopt met draaien en er halverwege nog net een beweging was vastgelegd door de sluiter van een fototoestel. Guys mond verstrakte zich tot een beschaamde, ontzette grimas. James keek hem heel even aan en staarde toen naar de vloer. Elizabeth wilde haar hand op Guys arm leggen, maar hij deed snel een stap achteruit.

“Excuseert u me, mademoiselle, monsieur Kirwan. Het schijnt dat u meer weet dan ik, als ik het zo mag zeggen. Serge, ik neem aan dat je wel begrijpt dat ik nu moet gaan.” Hij beende de zaal uit.

Even hing er een ongemakkelijke sfeer in het groepje rondom James en Elizabeth, maar al snel werd de stilte doorbroken door het gemurmel van gesprekken. Serge leidde hen naar een ober en gaf hun elk een glas champagne. James nam een flinke slok van het mousserende drankje en schraapte zijn keel. “Luister Serge, ik vind het vreselijk wat er is gebeurd. Ik wil het graag uitleggen.”

Hij zweeg, zich ervan bewust dat dit niet iets was wat hij zomaar kon bespreken. Uit het tafereel dat ze zo-even hadden aanschouwd, bleek overduidelijk dat Solange haar verloofde niet in vertrouwen had genomen. James besefte dat hun verschijning in Parijs zijn halfzuster in een echte crisis had gestort, en hij geloofde dat hij maar beter niet kon vertellen hoe haar situatie in elkaar stak. Hij was gefrustreerd en bedroefd omdat hun eerste ontmoeting zo was verlopen en hij schaamde zich omdat hij niet helemaal had begrepen in welke benarde positie ze zich bevond. Serge stond nog steeds te wachten, maar was te beleefd om op een verklaring aan te dringen. James deed weer een poging. “Serge, dit is uitermate ongemakkelijk. Het is een gevoelige familiekwestie. Een probleem met een erfenis waarbij Solange de Valnay betrokken is geraakt. We hebben haar nooit eerder ontmoet en hadden zeker niet verwacht haar hier te zien. Nu denkt ze blijkbaar dat deze ontmoeting opzet was, maar dat is absoluut niet het geval.”

“En nu lijkt Guy wat in de war te zijn,” onderbrak Serge James’ aarzelende uitleg. “Luister James, je hoeft aan mij echt niet al je privé-problemen op te biechten. Er is, zoals je al zo discreet zei, iets ongemakkelijks voorgevallen. Maar dat is nu voorbij, en we moesten maar eens aan tafel gaan.”

“Serge, weet je toevallig hoe we met Solange de Valnay in contact kunnen komen?” vroeg James. “Ik weet dat ze niet in Parijs woont, maar- misschien kunnen we erachter komen waar ze logeert. Ik zou graag mijn excuses willen aanbieden voor dit vreselijke misverstand, zowel aan haar als aan Guy St. Jorre.”

“Ja, ik denk wel dat iemand die arme Guy een excuus verschuldigd is. Dat is duidelijk. Solange logeert meestal bij haar grootmoeder. Een geweldige vrouw, Charlotte de Savoie, een van de invloedrijkste gastvrouwen van Parijs. Ze woont in Avenue Mozart. Als je haar wilt bellen, kan ik het adres wel voor je opzoeken. Ik neem aan dat Guy daar ook logeert, in ieder geval tot vandaag.”

Ze staarden alle drie voor zich uit, de overvolle zaal in, allemaal verloren in hun eigen gedachten.

“Ik weet niet of we wel moeten gaan dineren, Serge. Misschien moesten we maar teruggaan naar ons hotel.” James wipte van het ene been op het andere.

Serge wendde zich tot Elizabeth, die na het vertrek van Solange geen woord meer had gezegd. Ze keek met een zorgelijk gezicht terug. Toen zette ze haar glas op het marmeren bovenblad van een tafeltje. “Nou,” zei ze op ferme toon, “ik laat mijn eerste avond in Parijs niet door Solange de Valnay verpesten. Ik wil in ieder geval wel uit eten!”

Ze schonk Serge een stralende glimlach en wendde zich tot James, die haar geërgerd en afkeurend aankeek. Na Solanges ontzetting leek een etentje hem ongepast. Maar Elizabeth scheen geen spijt of berouw te hebben van het feit dat ze hun halfzuster zo hadden laten schrikken.

“Aha, daar zie ik Jacques Lefranche,” zei Serge. “Kom, dan zal ik jullie voorstellen,”

Lefranche was een knappe maar gezette man van begin veertig. Hij hield zijn hoofd scheef en liet zijn blik over Elizabeth heen glijden, zodat zijn onuitgesproken boodschap haar direct duidelijk werd. Toen Serge hen aan elkaar voorstelde, pakte hij haar hand, die hij iets te lang vasthield en waarbij hij iets te dichtbij bleef staan.

“Jacques, mijn gasten zijn op zoek naar mensen die hun vader, Richard Kirwan, hebben gekend. Hij woonde kort voor de oorlog in Parijs. Ik vroeg me af of jouw vader hem misschien een keer heeft ontmoet?”

“Ik kan het mijn oude vader eens vragen en het u laten weten. In welk hotel logeert u?”

“In het Raphael,” antwoordde Elizabeth.

“We zijn waarschijnlijk pas heel laat weer terug,” zei James. “Het is misschien beter als u me morgen op het kantoor van Serge belt.”

Serge kwam tussenbeide: “Ik ben bang dat James morgen de hele dag druk bezig is, Jacques, maar misschien kan hij je ‘s avonds bellen?”

“En Elizabeth heeft het ook druk,” zei James op afgemeten toon.

“U kunt me morgenochtend bellen.” Ze knikte naar hem en liep toen weg, woedend omdat de twee mannen ook voor haar hadden willen beslissen.

Het diner was een ongemakkelijke mengeling van breekbare vrolijkheid en plotselinge stiltes. Serge voelde zich aanvankelijk niet op zijn gemak, maar werd later aangestoken door Elizabeths onverhulde enthousiasme. James probeerde in de feestelijke stemming mee te gaan, maar hij zat duidelijk ergens anders met zijn gedachten. De avond kwam vroeg tot een einde en Serge bracht hen terug naar hun hotel.

De volgende ochtend bestelde Elizabeth een ontbijt en belde naar de kamer van haar broer, maar er werd niet opgenomen. Ze zocht net het nummer van Serges kantoor op toen de telefoon ging. Ze pakte de hoorn van de haak, vastbesloten om James bijzonder vriendelijk en meegaand te behandelen.

“Aha, mademoiselle Kirwan. Ik vreesde dat u misschien al zou zijn vertrokken. U spreekt met Jacques Lefranche. Ik heb gisteravond mijn vader gesproken. Het blijkt dat hij zich Richard Kirwan nog kan herinneren.”

“Ik wilde net weggaan. Waar bent u precies?”

“Ik ben beneden in de lobby. Waarom komt u niet mee naar mijn vaders appartement aan Quai d’Orsay, dan kunnen we daarna ergens lunchen.”

Elizabeth dacht snel na. Haar broer zou kwaad zijn als ze met Jacques Lefranche op pad ging. Aan de andere kant zou het ook een stunt zijn als ze James vanavond iets nieuws over hun vader kon vertellen. En als ze monsieur Lefranche eenmaal had gesproken, kon ze altijd nog een smoesje verzinnen.

“Goed dan. Ik leg wel een briefje neer voor James.”

Elizabeth merkte dat ze een vaag gevoel van onrust probeerde te onderdrukken. Maar Jacques was een vooraanstaand advocaat, hij kon haar toch geen kwaad doen? Ze haalde haar schouders op en nam de lift naar de lobby.

Toen hij het portier van zijn auto voor haar openhield, kon ze ruiken dat hij had gedronken. Op Quai d’Orsay sloeg hij een smalle zijstraat in, die hen van de Seine af leidde, en reed door een poort een binnenplaats op, die was omgeven door negentiende-eeuwse gebouwen met rijkelijk versierde balkons en grote luiken. In de entreehal stapten ze in de lift die aan een oude koperen vogelkooi deed denken en die hen ratelend naar de tweede verdieping bracht. Jacques klopte op de deur van het appartement en gebruikte tegelijkertijd een sleutel.

“Vader!” riep hij, “hier is die jongedame uit Ierland, Elizabeth Kirwan. Ik heb je verteld dat ik haar aan je wilde voorstellen.”

Hij nam haar mee naar een salon die uitkeek op de binnenplaats. Bij het raam zat een oude man in een leunstoel, met een deken over zijn knieën. Zijn huid leek zo dun als papier en zat onder de ouderdomsvlekken. De aderen van zijn handen en rond zijn slapen waren duidelijk zichtbaar. Elizabeth voelde dat Jacques haar een duwtje tegen haar elleboog gaf en deed een stap naar voren.

“Elizabeth, dit is mijn vader, Maurice Lefranche.”

De oude man keek haar met bloeddoorlopen ogen aan en bleef roerloos en zwijgend zitten terwijl Jacques hem nogmaals vertelde wie ze was. “Ze is de dochter van monsieur Richard Kirwan. Je weet toch nog wel wie hij is? Dat heb je me gisteravond verteld.”

“Monsieur Lefranche, wat leuk u te leren kennen. Ik ben blij dat ik iemand tref die in die tijd met mijn vader bevriend is geweest.”

De oude man knikte haar toe en gebaarde met zijn hand, alsof hij zijn zoon wilde wegsturen. Jacques pakte een lage stoel voor Elizabeth en begon toen rusteloos door de kamer te ijsberen. Af en toe pakte hij een voorwerp op. Maurice keek hem geërgerd aan. “Jacques!” Hij had een onvaste, trillende stem. “Ga zitten en doe eens rustig. Het duurt niet lang voordat het allemaal van jou is!”

Hij keek naar Elizabeth. “Mijn zoon kan zijn handen niet thuishouden. Maar dat heeft u waarschijnlijk al gemerkt?” Hij uitte een droog, kakelend lachje. “Ze worden elke week jonger, mijn beste Jacques!”

“Jacques vertelde me dat u mijn vader voor de oorlog heeft gekend?” Elizabeth begon zich af te vragen wie onaangenamer was, de vader of de zoon. Ze wilde het gesprek zo snel mogelijk afronden.

“Een slimme vent, die vader van jou.” De waterige oogjes namen haar aandachtig op. “Je lijkt helemaal niet op hem, hè? Hij was een lange man, en ik kan me herinneren dat hij een donkere teint en erg donker haar had.”

“Heeft u hem goed gekend?”

“Ik zag hem bij bijeenkomsten en in de eetzalen van de universiteit. Hij was een begaafd historicus, die snel carrière maakte. Dat zei men althans. Hij behoorde niet tot mijn vakgroep, maar in die tijd kenden alle docenten elkaar. En soms raakten onze vakgebieden elkaar.” In zijn ene mondhoek verscheen een klein straaltje speeksel. “We waren niet bepaald vrienden, weet u. Hij maakte een paar behoorlijke inschattingsfouten. Ging met kunstenaars om. Met joden en uitvreters, en zelfs met communisten. Zo zonde!” Ineens kneep hij zijn ogen tot spleetjes. “Nu weet ik het weer! Ik heb hem een paar keer met een meisje gezien dat precies op jou lijkt! Hetzelfde haar!”

“Dat was mijn moeder, Helena.”

“Dus hij is toch met haar getrouwd? Nou ja, dat is beter dan die verwaande dokter, of die jodin van die familie die hij altijd bezocht. Een van hen werkte op de muziekafdeling hier, een klein aapachtig mannetje met een grote neus en een baardje. Uiteindelijk hebben we ons van zijn soort kunnen ontdoen.” Hij was harder gaan praten en moest van pure opwinding hoesten. Hij rochelde flink.

Elizabeth begon zich onpasselijk te voelen. Ze wilde hier weg. “Kende u de vrienden van mijn vader? Kunt u me iets meer over hem vertellen?”

“Hij had nooit met dat volk moeten omgaan. Communisten en joden. Ik weet niet wat erger was.” Hij stak zijn hand uit en nam de hare in een klauwachtige greep. “Ze zeiden dat hij in 1940 is vertrokken, voordat de Duitse troepen kwamen. Maar ik heb hem later ook nog gezien. Dat moet in 1942 zijn geweest.”

Elizabeth was verbaasd. Waarom zou haar vader naar Frankrijk zijn teruggekeerd toen de oorlog al was uitgebroken en Parijs door de Duitsers was bezet?

“Ik vond het toen al vreemd,” ging de oude man verder. “Hij was in ieder geval niet meer verbonden aan de universiteit. En hij zag er anders uit. Dun, met een hoed op, en hij zat in een of ander sjofel café. Hij had zijn baard laten staan, maar ik herkende hem. Hij was altijd al een arrogante vent, die het opnam voor de onderklasse en ons waarschuwde voor de Duitsers. Maar de Duitsers vielen best mee, als je maar meewerkte. En ze wisten hoe ze ongedierte moesten bestrijden.”

“Maar heeft u mijn vader nog gesproken toen u hem in 1942 zag? Weet u zeker dat hij het was?” Elizabeth was ervan overtuigd dat hij zich moest hebben vergist.

“O ja, ik weet het zeker. Hij was samen met dat adellijke kreng van een Charlotte de Savoie en haar dochter. Ze was arts, die dochter, maar niet van het soort dat met ons omging. Daarvoor hadden ze het veel te hoog in de bol. En altijd maar gezellig doen tegen dat gajes. Het waren allemaal jodenvriendjes en bondgenoten van de communisten, stuk voor stuk.” Hij lachte weer kakelend. “Nou, die chique Charlotte de Savoie heeft uiteindelijk toch haar verdiende loon gekregen. Ze werd gevangengezet en haar bezittingen werden in beslag genomen. Hij wist niet de juiste vrienden te kiezen, die vader van je. Ik heb gehoord dat de Gestapo hem ook nog te pakken heeft gekregen. Daar heeft hij het Croix de Guerrevoor gekregen. Ik heb het na de oorlog in de krant zien staan.”

Elizabeth staarde hem aan, niet in staat haar verbazing te verbergen. Was dit echt waar? De greep van de oude man werd steviger.

“Ha! Dat heeft hij je zeker niet verteld, hè? Hij is zich uiteindelijk toch gaan schamen voor het gezelschap waarin hij verkeerde. Al die joden en boeven. En zo te zien nam hij het er ook van met die dokter. Ze is ook uit Parijs verdwenen. Maar die vent van Nazarre heeft hij niet kunnen redden. Hij is weggevoerd en nooit meer teruggekomen, en daar was ik blij om. Je kunt maar beter voorkomen dat dat soort lui lesgeeft aan je kinderen. Je weet niet met wat voor soort propaganda ze hen kunnen besmetten!” In zijn mondhoeken waren spuugbelletjes verschenen. Hij begon te kwijlen.

“Vader!” Zelfs Jacques besefte dat zijn vader te ver was gegaan.

Elizabeth staarde hem aan, niet in staat haar hand uit de zijne te trekken. Ze had kippenvel. Jacques boog zich voorover en maakte zijn vaders vingers los van de hare.

“Neem haar mee, jongen. Ga met haar naar het Bois de Boulog-ne of naar een van die plekken waar haar vader altijd kwam.” Hij gebaarde dat zijn zoon moest weggaan en lachte weer kakelend met zijn hoge kraakstem.

“Ik moet nu echt gaan, monsieur Lefranche. Dank u dat u met me wilde praten.” Elizabeth stond al bij de deur.

Haar hoofd deed pijn. Was haar vader tijdens de oorlog echt met de moeder en grootmoeder van Solange de Valnay bevriend geweest? Maar rond die tijd waren James en Eleanor in Ierland geboren. Hoe had moeder hem kunnen terugnemen? Misschien had Maurice Lefranche gelijk en schaamde Richard Kirwan zich voor zijn verhouding met de moeder van Solange. Misschien had hij zijn familie daarom nooit verteld dat hij de hoogste Franse onderscheiding had ontvangen. Maar waarom had hij die gekregen, en waar had hij hem bewaard? Elizabeth nam aan dat professor Lefranche in de war was. Hij was gewoon een afstotelijke oude mopperaar. Jacques liep al pratend met haar terug naar zijn auto, maar ze hoorde amper wat hij zei.

“Ik wil nu graag terug naar mijn hotel, Jacques.”

“We gaan nu lunchen.” Jacques trok een vastberaden gezicht. “En dan laat ik je mijn appartement aan de rivier zien. Het heeft een mooi uitzicht.” Hij boog zich naar haar toe en legde zijn hand op haar dij.

“Nee. Dank je. Ik moet terug naar het Raphael.”

Hij keek woedend en rond zijn lippen verscheen een lelijke trek. Vloekend startte hij de auto, die grommend de straat op reed. Hij reed snel en roekeloos tussen het andere verkeer door. Bij het hotel nam hij niet de moeite het portier voor haar te openen. Ze vluchtte dankbaar het veilige Hotel Raphael in en vroeg om haar sleutel.

“Mademoiselle Kirwan, er zit een jongeman op u te wachten.”

Elizabeth sloot vol wanhoop haar ogen. Het enige wat ze wilde, was naar boven gaan, een bad nemen om de herinnering aan het afschuwelijke bezoek van zich af te spoelen en de informatie die ze over haar vader had gekregen op een rijtje te zetten. Maar de receptionist gebaarde naar haar bezoeker.

“Mademoiselle Kirwan, het lijkt wel alsof u zich niet goed voelt.”

Ze voelde een sterke hand rond haar elleboog en keek naar het zongebruinde gezicht en de lichtbruine ogen van Guy St. Jorre.

“Ik ben blijkbaar op het verkeerde moment gekomen. Mijn excuses. Ik kom wel een andere keer terug, wanneer het u gelegen komt.”

“Nee,” zei ze, terwijl ze haar best deed haar stem onder controle te houden. Ineens wilde ze niet langer alleen zijn. “Monsieur St. Jorre, zou u me naar mijn kamer willen begeleiden?”

Ze namen zwijgend de lift naar boven. Ze voelde zich misselijk, als een soort verlate reactie op het vreselijke gesprek. Haar nog steeds pijnlijke hoofd liet ze tegen de wand van de lift rusten. Ze wilde zich als een klein kind verstoppen en huilen. Guy vergezelde haar naar de suite en leidde haar naar de bank. Toen ging hij naast haar zitten op een ottomane.

Elizabeth tilde haar voeten van de vloer en trok haar knieën op tot onder haar kin. Ze probeerde naar Guy te glimlachen, maar het lukte niet. Toen haalde ze diep adem en begon alles uit te leggen. De woorden buitelden in betraande zinnen naar buiten. De dood van haar vader, het testament, de briefwisseling tussen Eleanor en Solan-ge, de reis naar Frankrijk, de vreselijke ontmoeting in Hotel Crillon en ten slotte het rampzalige bezoek aan Maurice Lefranche. Guy luisterde zonder haar te onderbreken en stelde slechts af en toe op kalme toon een vraag. Hij leek haar niet te veroordelen of iemand de schuld te geven.

“Dus Solange heeft Eleanors eerste brief in februari ontvangen? Bijna vijf maanden geleden?” vroeg Guy toen ze klaar was met haar verhaal. Hij schudde zijn hoofd en sloeg zijn handen voor zijn gezicht. “Ik wist dat er iets mis was. Maar dit! En ze heeft me helemaal niets verteld.”

“Wat doen we nu?” Elizabeth keek hem aan, op zoek naar goede raad. “Ik wil dolgraag meer te weten komen over mijn vader, en ook over de moeder van Solange. Ik moet het hele verhaal kennen. Vind je ook niet, Guy?”

Haar ogen vulden zich met tranen. Hij boog zich voorover, sloeg zijn arm om haar schouder en bette haar ogen met een zakdoek. “Dat is iets wat je zelf moet beslissen. Maar niemand anders mag hierdoor worden gekwetst of in verlegenheid worden gebracht. Misschien moet je eerst eens de dossiers nalopen van alle mensen die een Croix de Guerre hebben ontvangen. Elke onderscheiding gaat altijd vergezeld van een gedetailleerd verslag. Ik kan dat misschien wel voor je regelen.”

“O, dank je, Guy, dank je.” Elizabeth sloeg haar armen om zijn hals en omhelsde hem.

Er werd een sleutel in het slot gestoken en de deur vloog open. “Ik ben weer terug, Lizzie!”

James Kirwan stapte de kamer in en bleef verbijsterd staan toen hij zijn zus op de bank zag zitten, verstrengeld in een omhelzing met de verloofde van Solange de Valnay.