11

Saint-Joseph de Caune, 1970

Henri de Valnay liep door zijn wijngaarden, zich af en toe voor-overbuigend om de jonge knoppen aan te raken die na een lange winterslaap te voorschijn kwamen. Joel liep naast hem en leidde hem over de ruwe, stenige aarde, en Henri legde met een vriendschappelijk en dankbaar gebaar zijn hand op Joels brede schouder. De honden renden heen en weer in de lentezon, in de hoop het spoor van een of andere onweerstaanbare prooi op te snuiven. Joel was trots op het werk dat hij die winter had verricht—één verkeerde knip van zijn snoeischaar, en de vorm van de wijnstokken had voor het komende jaar beschadigd en zelfs vernietigd kunnen zijn, waardoor het aantal druiven dat de plant kon voortbrengen sterk zou verminderen.

“Laten we hopen dat we de komende weken geen heel sterke tra-montane krijgen die alle bloemen van deze veelbelovende wijnstokken afblaast,” zei Henri. “We kunnen beslist ook meer van die heerlijke zon gebruiken, en niet alleen voor de wijnstokken. Ik heb warmte en licht nodig in mijn botten, en in mijn ziel.”

Joel glimlachte, maar hij vroeg zich af welke alomtegenwoordige kracht zo’n goede man zo kon laten lijden. Het leek buitensporig: zijn blindheid, het verlies van de vrouw die hem moedig had gesteund waardoor zijn wereld draaglijk was geweest, en bovendien zou Solange hem spoedig verlaten om met de jonge St. Jorre te trouwen. Dat zou ze ook moeten doen; het meisje kon niet eeuwig alleen maar voor haar vader en zijn behoeften leven, hoe goed de band tussen hen ook was. Wat zou er van zijn vriend worden, vroeg Joel zich af, alleen op zijn landgoed, ‘s-avonds in zijn eentje aan tafel, met slechts een handvol vrienden om hem af en toe gezelschap te houden.

“Wanneer komt Solange terug uit Montpellier?” vroeg hij. “Want dan zul je de wijnstokken even uit je hoofd moeten zetten. Jullie zullen het druk hebben met het organiseren van de bruiloft.”

Joel verwachtte een humoristisch antwoord, maar Henri fronste zijn wenkbrauwen. “Solange is naar Spanje gegaan, Joel. Ze zit niet in Montpellier.”

“O, maar ik dacht dat ik haar gisterochtend de afslag naar Montpellier zag nemen. Misschien wilde ze eerst nog boodschappen doen.”

“Ja, dat zal het zijn,” zei Henri, verward door de route die zijn dochter had genomen. “Hoe dan ook, aan het eind van de week komt ze terug. Wat Guy betreft, we weten niet precies wanneer hij terugkeert, maar het zal wel spoedig zijn.”

Ze wandelden terug naar huis, terwijl ze de mogelijk haalbare oogst van dat jaar bespraken. De geur van een copieuze lunch hing in de lucht—waarschijnlijk een cassoulet, waarvan je na het eten direct in slaap viel. Henri zuchtte. Alleen midden in de winter kon hij de zware mengeling van varkensvlees, lamsvlees, eend, uien, knoflook, tomaten en witte bonen echt waarderen. Maar het was Joels lievelingsgerecht binnen het uitgebreide repertoire van madame Prunier, en het diende vergezeld te gaan van een aantal glazen stevige rode corbières. Het maandelijkse ritueel met Joel was al jaren een prettige aangelegenheid, maar de laatste tijd waren de uitgebreide lunches van madame Prunier een zware taak voor Henri geworden, ‘s-Middags of’s avonds voelde hij soms opeens een scherpe, stekende pijn waarvan zijn gezicht vertrok en die hem deed verstijven, en dan moest hij zijn schouders optrekken om de pijn tot een minimum te beperken. Weemoedig dacht hij aan de maaltijden die hij ‘s middags als jongeman verorberde, zich verbazend over zijn sterke gestel van weleer. Hij werd oud. Hij vroeg zich af of hij zichzelf wel zou herkennen als hij nu ineens weer zou kunnen zien. Maar snel wendde hij zijn gedachten af van zijn handicap, want daar lag slechts de kiem voor depressie en zelfmedelijden.

“Goeie god, er is niemand in de keuken, en het is bijna lunch-tijd!”

Joels bezorgde opmerking bracht hem terug in het heden, en Henri glimlachte. Hij hoorde iemand luide uitroepen in de gang slaken, en een man verder weg antwoorden, er werd gelachen en een gesprek volgde. Terwijl hij de trap opliep, probeerde hij te raden wie het konden zijn.

“Monsieur! Monsieur! Wat een verrassing!” Lorette was ademloos en ze straalde. “Monsieur Guy is terug, eerder dan verwacht! Iemand om u gezelschap te houden, is dat niet fijn? Joel, neem jij de bagage van monsieur Guy aan. Madame Prunier heeft een lunch bereid, ik zal een extra bord op tafel zetten.”

“Mijn beste Guy, we verwachtten je pas over een paar dagen.” Henri liep met blij gemoed en uitgestrekte armen door de gang om de jongere man vol genegenheid te begroeten. “Wat goed, Solange zal verrukt zijn!”

“Ik hoor zojuist dat u haar naar Spanje hebt gestuurd om uit te rusten voordat haar hongerige bewonderaar terug zou komen om haar op te eisen.”

Henri glimlachte. Hij voelde de energie en de opwinding die Guy uitstraalde, en zijn lichaam voelde sterk en fit in Henri’s warme omhelzing. Joel kwam weer te voorschijn.

“Joel, vertel eens, hoe ziet onze jonge vriend eruit?” vroeg Henri.

Joel bekeek de jongeman, gewend als hij het was om levendige beschrijvingen te geven aan Henri. “Nou, hij is in elk geval niet zo’n bleke, krom lopende advocaat. Wat een kleurtje! Hij heeft denk ik niet veel tijd doorgebracht in de rechtszaal. Nee, zo te zien heeft hij liggen luieren op het strand. Hij vertoont geen tekenen van een overmatige rumconsumptie, of van te veel vreemde, kruidige dingen. Ik zie geen bewijs dat iemand een voodoospreuk over hem heeft uitgesproken. Zijn ogen en oren zitten nog steeds op hun plaats. Maar er zijn zeker geen haren bij gekomen!”

Ze barstten in lachen uit. Guys gladde voorhoofd toonde een zich duidelijk terugtrekkende haargrens, iets waarvan hij zich akelig bewust was. Hij had opvallende ogen—amandelvormig en bijna goudkleurig, met een zweem groen dat leek te komen en gaan met het veranderen van zijn gezichtsuitdrukking. Zijn ogen werden omkranst door lange wimpers, maar door de gewiekste blik die erin lag, zag hij er niet te zacht uit. Hij had een gulle mond met opkrullende mondhoeken, wat deed vermoeden dat hij een man met een gemoedelijk humeur was. Henri sloeg zijn arm om de jongeman heen en leidde hem naar de studeerkamer. Guy liep naar de telefoon.

“Kan ik Solange bellen?” vroeg hij. “Misschien komt ze morgen thuis, of zelfs vanavond als het niet te ver is. Wat is haar nummer in Spanje?”

Henri voelde zich op onverklaarbare wijze ongemakkelijk worden en schaamde zich voor zijn ontwijkende antwoord. “Ze zal midden op de dag wel niet in het hotel zijn. Laten we aan het eind van de middag bellen, dan kunnen we vernemen wat haar plannen zijn. In de tussentijd gaan we lunchen, en het is een lunch die we alle eer aan moeten doen. We willen graag alles horen over Guadeloupe en je rechtszaak.”

Ze hielden zich bij aangename onderwerpen als hun hereniging, het gezelschap en de goede maaltijd. Nadat de koffiepot was geleegd, namen ze afscheid van elkaar in de gang. Joel keerde terug naar de wijngaarden en Guy trok zich terug voor een siësta na zijn lange reis. Henri liep naar zijn studeerkamer en sloot de deur. Toen pakte hij de telefoon en draaide het inlichtingennummer. Met het Spaanse nummer in zijn geheugen gegrift belde hij nogmaals. De receptionist nam op.

“Nee meneer, er is hier geen mademoiselle De Valnay. Nee, ze is hier ook niet geweest, meneer.”

Henri legde de hoorn op de haak. Waar kon Solange zijn? Ze had niet naar Parijs willen gaan. Misschien was ze naar Montpellier gegaan, zoals Joel had aangenomen. Maar waarom zou ze daarnaar-toe zijn gegaan? Zeker niet om te winkelen. Verward draaide Henri het nummer van zijn schoonmoeder in Parijs. Solange werd niet verwacht. Het meisje was de afgelopen maanden veel te weinig geweest, al zou Charlotte de Savoie haar kleindochter dolgraag zien. Er was zoveel te bespreken, en de plannen voor de bruiloft konden natuurlijk niet worden overgelaten aan een stel provincialen. Henri hing op en ondersteunde zijn hoofd met zijn handen. Met zijn vingers drukte hij op zijn voorhoofd om de beginnende hoofdpijn te onderdrukken die het gevolg was van de wijn bij de lunch, zijn zorgen en zijn blindheid. Hij keek vermoeid op en richtte zijn blikveld op een raam of een lamp, alsof hij wachtte op een wonder in de vorm van een suggestie van licht. Daarna draaide hij zich abrupt om, haalde diep adem en liet de bel rinkelen voor Lorette. Een tijdje later verscheen Guy in de deuropening.

“Lorette zei dat u me wilde zien?”

Henri zette zich schrap en trok een gezicht bij Guys vraag. Hij voelde de gespannen spieren in zijn nek en lichaam. “De waarheid is dat ik niet weet waar Solange naartoe is gegaan. Ik heb het hotel in Spanje gebeld. Ik was ervan uitgegaan dat ze me twee dagen geleden daarvandaan heeft gebeld, maar ze is et nooit geweest.”

“Is ze dan misschien toch naar Parijs gegaan?”

“Nee. Ze is niet bij haar grootmoeder, en ik kan geen vrienden bedenken bij wie ze zou kunnen logeren. Ik heb haar gesproken op de avond van haar vertrek. Ze zei dat ze goed was aangekomen en dat ze ernaar uitzag zich een paar dagen te kunnen ontspannen. Ik ging ervanuit dat ze vanuit Spanje belde.”

“Ze heeft geen nummer achtergelaten waar je haar zou kunnen bereiken?”

“Nee. Ze zei dat ze elke dag op pad zou zijn, en dat ze me voor het einde van de week zou bellen. Ik begrijp het gewoon niet…Het is niets voor haar.”

De twee mannen zaten even zwijgend bij elkaar, Henri met zijn hoofd achterover en zijn ogen gesloten. Guy stond op en begon te ijsberen.

“Luister Henri, ze heeft vast besloten dat ze even geen telefoons en familie en dergelijke om zich heen wil hebben,” zei hij uiteindelijk, omdat hij niet wist welke andere logische verklaring er zou kunnen zijn.

“De afgelopen weken is ze erg that en wisselvallig geweest.” Henri klonk bezorgd. “Maar ik heb de gedachte dat ze werkelijk ongelukkig zou kunnen zijn terzijde geschoven. Ik had meer mijn best moeten doen om het uit haar te trekken. Het is zo moeilijk, Celine deed die dingen altijd. Ik vind het lastig om beide ouders te zijn voor Solange. Ik dacht dat we hoe dan ook een evenwicht hadden gevonden, en had zoiets nooit verwacht.”

Guy ging tegenover Henri zitten. Solanges gedrag was niet alleen vreemd, maar ook onattent. Hij zag dat Henri verward en gekwetst was. De man was altijd zo stoïcijns, te stoïcijns. Hij klaagde nooit over zijn blindheid. Hij was niet van Celines bed geweken toen ze ziek was, en toen hij zijn vrouw had begraven was zijn verdriet bijna ondraaglijk geweest, maar toch had hij al zijn liefde, zijn medeleven en zijn onverdeelde aandacht onmiddellijk daarna op zijn dochter gericht.

“Tja, ze heeft vast geen ongeluk gehad of iets dergelijks, want anders had je allang iets gehoord. Misschien is ze van gedachten veranderd over mij en is ze weggelopen met een of andere respectabele vigneron.”

“Wat kunnen we doen om haar te vinden?” Henri liet zich niet afleiden door Guys poging om hem op te beuren. “Waar kan ze in vredesnaam naartoe zijn gegaan? En waarom liegt ze erover?”

“Ik denk dat ze niet gevonden wil worden. We moeten er gewoon op vertrouwen dat ze contact met je opneemt wanneer ze er klaar voor is. Ze zei dat ze binnen een paar dagen van zich zou laten horen.”

De telefoon rinkelde. Het geluid klonk schril en het apparaat leek iets onheilspellends uit te stralen, met nummers die brutaal naar voren sprongen uit hun zilveren cirkels. Henri nam op.

“Hoe gaat het met je, lieve papa? Gaat alles goed thuis? Ik mis je heel erg, maar het gaat goed met me. Is er nog nieuws?”

“Solange! Waar ben je? Ik heb het hotel in Spanje gebeld, maar je was er niet. Wat is er met je gebeurd? Waarom heb je me niet verteld dat je je plannen had gewijzigd?” Henri kon niet voorkomen dat zijn stem berispend en paniekerig klonk.

Het was even stil. Ze antwoordde aarzelend en vol berouw. “Papa, het spijt me zo. Ik wilde niet dat je je zorgen maakte. Het spijt me echt. Ik ben ergens anders naartoe gegaan, ergens waar ik van een afstandje over de dingen kan nadenken. Ik wilde gewoon even weg zijn van alles.”

Henri’s handen trilden en zijn keel was droog. Ze klonk zo achteloos. En hij wist nog steeds niet waar ze was. “Solange, Guy is vanmiddag teruggekomen. Zijn zaak in Guadeloupe was eerder afgerond, en hij is thuis. Kun je morgen terugkomen?”

“O, hemeltje. Ik heb de dingen niet goed voorbereid. Ja, natuurlijk kom ik naar huis. Ik probeer een dag eerder te komen, maar ik weet niet zeker of het ook kan. Papa, ik kom zo snel mogelijk. Dag papa, ik hou van je.”

“Wacht even, je wilt vast wel even met Guy praten voordat je ophangt. Hij staat naast me.”

“O, ja. Natuurlijk wil ik hem spreken!”

Henri gaf de hoorn met een mengeling van opluchting en ergernis aan Guy.

“Solange? We hebben ons hier de hele middag af zitten vragen waar je uithangt.” Guy was kortaf. “Waar ben je?”

“Hallo, Guy. Wat heerlijk dat je bij papa bent. Hij is waarschijnlijk een beetje eenzaam geweest, en hij gaat niet vaak genoeg de deur uit. Ik probeer morgenavond terug te zijn, maar je moet maar nergens op rekenen.”

“Nou, we hopen spoedig van je te horen.”

“Ja. Ja. Ik zal het proberen.”

“Waar kunnen we je…”

“Ik bel jullie zo snel mogelijk.”

De verbinding werd verbroken. Henri zat verstijfd in zijn stoel. Solange had hem kunnen misleiden omdat hij haar niet kon zien, omdat hij haar niet kon helpen door de signalen die ze gaf te interpreteren.

“Maar wat is er nu echt aan de hand, Henri?” vroeg Guy. “Wat is er met Solange gebeurd? We weten nog steeds niet waar ze is!”

Er kwam geen antwoord van Henri de Valnay, en in het zachte, vroege avondlicht zag Guy dat hij stilletjes zat te huilen.