26

Bretagne, 1942

“We hadden haar moeten meenemen, Seamus.” Richard wendde zich tot zijn zwager. “Het is nog niet te laat om terug te gaan. Leah zal het misschien wel fijn vinden om haar aan boord te hebben, en ik vind het niet prettig haar te moeten achterlaten.”

“We weten allebei dat deze reis gekkenwerk is.” Seamus moest schreeuwen om boven het geklapper van de zeilen in de wind uit te komen. “We kunnen elk moment worden betrapt en dan wordt het schip in beslag genomen. We hebben een juiste keuze gemaakt.”

“Een juiste keuze voor ons, ja. Maar ze is helemaal over haar toeren en erg boos.”

“We kunnen niet riskeren dat Helena wordt gemarteld of zelfs wordt doodgeschoten omdat ze denken dat ze een spionne is. Dat zullen ze namelijk van ons denken als ze ons te pakken krijgen. En dat zou je ze niet kwalijk kunnen nemen als je ziet wat we allemaal voor Daniel meenemen.” Hij legde zijn hand op Richards schouder. “We zouden haar aanwezigheid aan boord niet kunnen verklaren. We moeten voor een Bretonse vissersboot doorgaan.”

“Je hebt gelijk,” zei Richard berustend. “En over een paar dagen zijn we alweer terug, met jouw geliefde Leah, en Stefan.” Hij glimlachte naar Seamus, en zijn magere, donkere gezicht straalde vanwege de opwinding over de reis.

Via een tussenpersoon in Londen had Daniel het eerste contact met Richard weten te leggen, en er was hun verteld hoe ze via de radio in contact konden komen met iemand die Gautier werd genoemd en van wie ze vermoedden dat het Daniel was. Richard had tegen zijn moeder gezegd dat hij en Helena een weekje naar Connemara gingen. Ze waren uit Dublin vertrokken, gewapend met allerlei apparatuur voor het opzetten van een radioverbinding. Helena had geprobeerd om Stefan via het Zweedse consulaat te bereiken, maar ze had slechts een bericht ontvangen dat weinig verried en waarin uitsluitend werd gemeld dat de heer Svenssen zich niet langer in Parijs bevond. Seamus werd heen en weer geslingerd tussen bezorgde wanhoop en verwachtingsvolle opwinding. In Connemara wachtten ze vol spanning op het volgende bericht van Gautier. Eindelijk ontvingen ze de tweede boodschap. “De kunstenaar en de musicus moeten meteen vertrekken.” Ging dat over Stefan en Leah? En zo ja, wat was er met de rest van de familie Nazarre gebeurd?

Er werden in allerijl plannen gemaakt. Seamus’ broers boden aan met hem mee te varen aan boord van de Fimaire. Ze kregen opdracht naar de Bretonse kust ter hoogte van Lorient te zeilen en daar twee schepen van de vissersvloot van Ile-de-Groix te ontmoeten. Zodra het contact was gelegd, moesten ze hun vracht overladen en twee passagiers aan boord nemen. Het duurde vier dagen voordat ze de oversteek hadden gemaakt. De golven waren hoog, maar er stond een gunstige wind. Op de middag van de vierde dag troffen ze zoals afgesproken de andere schepen. Toen de eerste boot langszij kwam, riep de kapitein naar hen: “De vangst is karig vandaag. Hebben jullie problemen met jullie netten gehad?”

Richard gaf het antwoord dat vooraf was afgesproken. “Een van onze netten zat vast, maar we hebben het los weten te trekken. We zijn klaar.”

Daniel was nergens te zien, en zijn zus en Stefan evenmin.

“Gautier wacht in Port-Saint-Nicolas op jullie,” zei de Franse kapitein. “Blijf tussen onze boten varen, dan vallen jullie niet op. We kunnen vandaag niet de grote haven binnenvaren.”

Een uur laten bereikten ze de veiligheid van Port-Saint-Nicolas, een kleine, diepe baai die door een grote, vrijstaande rots aan het oog werd onttrokken. Een van de Franse vissers wenkte hen en riep zachtjes in het Frans: “Kom mee, maar laat iemand achter op het jacht, zodat jullie snel kunnen wegzeilen als het nodig is.”

Seamus vertaalde het voor zijn broers. Ronan en Ciardn zouden uit het zicht blijven, maar klaarstaan om elk moment te kunnen vertrekken. Seamus en Richard gingen van boord. Richard droeg de kostbare apparatuur in een zak over zijn schouder. Hun metgezel stelde zich voor als Achille. Eenmaal op de kade gebaarde hij dat ze hem over een steil, bebost paadje moesten volgen. Boven op de heuvel konden ze het eiland in alle richtingen overzien, maar de baai waar de boten lagen aangemeerd, lag uit het zicht. Rechts van hen lag een klein dorpje. De huizen baadden in de middagzon.

Achille keek spiedend om zich heen. “De Duitse troepen hebben zich vandaag ongewoon vaak verplaatst, en Gautier maakt zich zorgen. Hij is met zijn gezelschap naar een ander huis vertrokken. We hadden gehoopt de uitwisseling in de haven te kunnen doen, maar dat is te gevaarlijk.” Hij wees naar het pad dat ze moesten volgen. “In het dorp laat ik jullie even alleen, ik ga kijken wat de Duitsers aan het doen zijn. Jullie moeten doorlopen naar Trou de l’Enfer, naar de kliffen.” Hij wees weer. “Ga naar het huis dat helemaal vrij staat. Daar is een oude man aan het werk op de akker. Hij zal jullie vragen of jullie schelpdieren voor hem hebben. Zeg dat je die niet hebt, maar dat je wel verse tonijn hebt. Daarna moet je hem volgen.”

Toen ze het dorp naderden, splitste de weg zich. Langs beide wegen stonden her en der huizen, en op de splitsing zelf stonden ze dicht op elkaar. Achille knikte even en liet hen alleen. Seamus en Richard namen de rechterweg, die op een bepaald moment overging in een wagenspoor dat naar de kaap leidde. Een paar bomen, getekend door jaren van zilte zeestormen, bogen door in de wind. De twee mannen versnelden hun pas. Richard keek onderzoekend naar het spoor en naar het landschap om hen heen, maar er was niets of niemand te zien. Het land lag leeg en stil voor hen. Alleen de krekels zongen tussen de graspolletjes hun avondlied. Het duurde niet lang voordat ze aan de rand van het klif een huisje zagen staan.

Seamus hield zijn blik op het huisje gericht. Zijn hart bonsde hevig. Elk moment kon hij Leah weer zien. Na een bocht werd hun bestemming beter zichtbaar. Het was een Bretons boerderijtje met een hoog dak en witgekalkte muren. Voor het huis was een oude man aan het werk. Richard vertraagde zijn pas en riep een groet. De man rechtte zijn rug en keek hen een paar seconden lang zwijgend aan. Toen spuwde hij, schraapte zijn keel en vroeg of ze schelpdieren bij zich hadden. Richard antwoordde dat ze die niet hadden en bood hem tonijn aan. Er viel weer een lange stilte. Toen stak de oude man zijn schoffel diep in de aarde, liet hem staan en liep, gebarend dat ze hem moesten volgen, naar het huisje.

In het huisje moesten ze weer wachten. De sfeer was gespannen en het wachten leek eindeloos lang te duren. In de verte hoorden ze de versnellingsbak van een vrachtwagen knarsen toen het voertuig zich een weg tegen de heuvel op baande. De Duitsers waren de enigen die nog vrachtwagens hadden. Richard begon zich erg ongemakkelijk te voelen. Hij keek even naar Seamus en trok zijn wenkbrauwen op. Seamus haalde bij wijze van antwoord zijn schouders op. De man stond ineens op en verliet de kamer via een andere deur. Ze hoorden dat hij naar buiten ging. Richard ging rechtop in zijn stoel zitten. Hij kon buiten mensen horen bewegen en was ervan overtuigd dat het om meer dan één persoon ging. Hij wilde dat ze wapens hadden meegenomen. Seamus keek aandachtig naar de halfopen deur. Er viel een schaduw over de trap. Richard en Seamus stonden op. Ineens werd de deur opengegooid, en daar stond Da-niel, gekleed in een broek van blauwe keper en een wijdvallend jasje, met een Bretonse boerenmuts op. Bij wijze van begroeting spreidde hij zijn armen.

“O, wat ben ik blij dat ik jullie zie!”

Hij omhelsde hen een paar keer en deed toen een stap naar achteren, zodat hij hen beter kon bekijken. Op zijn gezicht verscheen de spottende glimlach die ze zich zo goed konden herinneren. Hij was dunner geworden en leek kwetsbaarder dan ooit tevoren. De donkere schaduwen en gespannen rimpels in zijn gezicht verrieden hoe gevaarlijk het leven was waarvoor hij had gekozen.

“Het spijt me dat jullie zo lang moesten wachten, maar ik wilde zeker weten dat jullie niet werden gevolgd. Met deze lading wil ik geen risico nemen. Op het moment zijn de Duitsers juist in dit gebied bijzonder actief. Misschien hebben we een verrader in onze groep, of misschien vallen ze gewoon volkomen willekeurig de huizen in deze dorpjes binnen.”

Seamus kon zijn blik niet van de deur losrukken. “Waar is ze, Daniel? Gaat het goed met haar?”

“Je moet je voorbereiden op een schok, mijn vriend.” Daniels stem klonk somber en op zijn gezicht verscheen een verontruste uitdrukking.

Seamus voelde een vlaag van angst. “Wat is er? Is ze gewond?”

Er klonk weer een geluid, en ze zagen Stefan binnenkomen. Hij hinkte en zijn gezicht was woest en ongeschoren, maar hij lachte breeduit. “Richard! Seamus! God, wat fijn om jullie te zien!” Hij keerde zich om naar de open deur achter hem. “Leah, ze zijn het echt. Godzijdank.”

Ze kwam zachtjes binnen en ging naast Stefan staan. Seamus staarde haar aan, niet in staat zich te bewegen. Was dit werkelijk Leah? Het kostte hem moeite te geloven dat zij voor hem stond. Haar pakje van grijze zijde zat vol kreukels en vlekken. Haar gezicht was ingevallen. De schoonheid die hij zich herinnerde was getekend door angst en verdriet. En haar haar, die ooit zo glanzende zwarte waterval, zat nu in een asblonde wrong achter op haar hoofd gespeld. Het zag er vreemd uit en stak onnatuurlijk aftegen haar donkere ogen en haar bleke, spookachtige gezicht. Seamus kon geen woord uitbrengen en zocht naar sporen van het zorgeloze, mooie en onschuldige meisje uit zijn herinnering. Leah bleef doodstil staan en glimlachte niet. Toen pakte ze Stefans hand vast. “Vertel het ze maar, Stefan,” zei ze met lage stem.

Stefan sloeg zijn arm om haar schouders. “We zijn getrouwd,” zei hij. “Drie weken geleden.”

De kamer werd donker voor Seamus’ ogen en begon om hem heen te tollen. Hij greep naar de rug van de stoel en voelde dat Richard hem bij zijn elleboog pakte.

Daniel begon snel te praten: “Ons hele gezin is drie weken geleden opgepakt. Ze zijn ‘s nachts uit ons huis gehaald. Het was dat Leah met Stefan naar een concert was, anders zou ze ook zijn weggevoerd. Hij heeft haar meegenomen naar het Zweedse consulaat en is daar met haar getrouwd. Ze hadden naar Zwitserland willen vluchten, maar in de trein werden ze opgewacht door een patrouille van de Gestapo. Ze konden niet anders dan terugkeren naar Parijs.”

“Daniel, Leah, wat erg voor jullie. Jullie vader en moeder, en de kleine jongetjes. Hebben jullie kunnen achterhalen waar…” Op Richards gezicht verscheen een droevige uitdrukking, en hij dacht aan de waarschuwingen die professor Nazarre in de wind had geslagen.

Daniels stem klonk hard. “Ze bevonden zich tussen de duizenden joden die naar Duitsland zijn getransporteerd. In veewagens. God mag weten wat er van ze is geworden.”

Seamus liep naar voren en sloeg zijn arm om Daniel heen. Met een kracht waarvan hij niet vermoedde dat hij hem bezat, wist hij met rustige stem te zeggen: “Daniel, ik vind het vreselijk voor jullie. Het is een afschuwelijke tijd voor jullie geweest. Maar nu kunnen Stefan en Leah in ieder geval een toekomst opbouwen. Ik wens jullie allebei veel geluk. En nu moeten we jullie hiervandaan halen en naar een veilige toekomst brengen.”

Hij kon haar niet aankijken en haar al helemaal niet omhelzen. Hij moest zichzelf in de hand weten te houden, tegen elke prijs. Hoe had hij kunnen denken dat ze na al die tijd nog van hem zou houden? Ze was nog zo jong geweest, ze hadden zo weinig tijd gehad. Het was te begrijpen dat ze zich tot Stefan had gewend, die haar leven had gered. Ze leek vanaf de andere kant van de kamer tegen hem te praten, zonder woorden, maar Seamus kon het niet verdragen. Daniel, die nog steeds een gespannen uitdrukking op zijn gezicht had, mompelde iets en gebaarde dat ze allemaal naar de deur moesten lopen.

“We moeten gaan. Van nu af aan moeten jullie me Gautier noemen. Richard, heb je de spullen bij je waarom ik had gevraagd?”

Richard wees op de zak.

“Dank je, vriend. We zijn met weinigen, maar we werken vastberaden en in het geheim, en we hebben al heel wat schade weten aan te richten. Later zul je pas goed beseffen hoe goed je ons hebt geholpen! Ben je klaar om uit te varen, Seamus?”

“Zodra iedereen aan boord is, kunnen we gaan.”

Ze verlieten het huis via de achterdeur. Een smal paadje leidde naar de top van de kaap en voerde toen steil naar beneden, naar de zee. Ze liepen snel en zonder iets te zeggen en bleven af en toe doodstil staan wanneer Daniel luisterde of er niemand in de buurt was. Toen ze de kliffen bereikten, begonnen de eerste dikke regendruppels te vallen. Al snel regende het gestaag en moesten ze, beschut door bomen, over de glibberige aarde hun weg zoeken. Stefan begon steeds erger te hinken en raakte verder achterop. Hij verloor zijn evenwicht, slaakte een noodkreet en greep naar een tak die hem steun kon bieden. Seamus kon hem nog net vastgrijpen voordat hij viel.

“Wanneer we in veiligheid zijn, zal ik je verwondingen bekijken, Stefan. Leun nu maar op mij.”

“Het is mijn enkel. Ik heb hem verstuikt toen we uit de trein sprongen.” Hij kromp ineen en greep Seamus’ arm vast. “Ik wil je vertellen dat…”

“Dat is niet nodig.” Seamus klonk kortaf.

Stefan hinkte voort, zwaar leunend op Seamus. Met een lage, vastberaden stem zei hij snel: “Ze hield niet van me. Maar het was het enige wat ik kon doen om te voorkomen dat ze zou worden weggevoerd. Ik dacht ze veilig zou zijn als ze Zweeds staatsburger was. Ik dacht dat ik haar kon redden, dat ik iets moedigs zou doen waardoor Helena zou zien…Ik wilde iets doen wat de moeite waard was. Maar dat zwijn van de Gestapo, generaal Von Ströpper, wist al vanaf het begin hoe het zat. En mijn dierbare vader heeft me in de steek gelaten en hun mogelijk verteld wie ze was en waar we heen gingen.”

Zijn adem ging hortend en stotend, en hij struikelde over oneffenheden op het pad. Seamus ploegde voort en klemde zijn kaken op elkaar om een ander soort pijn te onderdrukken.

“Maar ze is een mooie, moedige vrouw, Seamus, en ze is nu de mijne. Ik hoop dat ze ooit van me zal gaan houden. Ja, ik weet zeker dat ze van me zal gaan houden.” Hij bleef even staan en veegde met zijn hand het zweet van zijn brede voorhoofd. Voor hen bewoog Leahs frêle gestalte zich door de invallende schemering.

“Ik denk dat we het hier een andere keer over moeten hebben.” Seamus voelde de woede in hem naar boven komen.

God allemachtig! Realiseerde Stefan zich niet dat hij het tegen een man had die zielsveel van Leah hield, die zijn leven voor haar had willen geven? Hij begon sneller over het gevaarlijke pad te lopen en dwong Stefan hetzelfde te doen. Als hij uitgeput raakte, zou hij misschien geen woord meer kunnen uitbrengen. Maar Stefan ratelde door alsof hij ijlde, niet in staat te stoppen.

Bij een scherpe bocht gleed Stefan weer uit, en met een kreet viel hij voorover. Heel even wilde Seamus niets liever dan dat hij over de rand van het klif naar beneden zou storten. Het zou zo gemakkelijk zijn hem een duwtje te geven. Maar hij wist dat dat waanzin was en trok de grote, lompe man weg van de rand van het afbrokkelende pad en zette hem overeind. “Hou nu eens je mond en probeer je te concentreren, verdomme! Hou verdomme je mond dicht! Als je zo’n herrie blijft maken, worden we allemaal nog opgepakt!”

Stefan bleef stilstaan, keek naar Seamus’ woedende gezicht en begon weer te mompelen. “Het spijt me. Ik dacht dat ik eindelijk iets had gedaan waarop ik trots kon zijn. Ik heb alles voor haar opgegeven.”

“Wat is er allemaal aan de hand, Stefan?” Leah kwam naast hen staan, streelde hem over zijn voorhoofd en zei met zachte stem: “We zijn nu samen, waarheen we ook gaan. Kom, pak mijn arm, en doe maar rustig aan.”

Ze keek naar Seamus, en hij keek terug. Een paar seconden lang hingen alle onuitgesproken woorden tussen hen in. Toen knipperde ze haar tranen weg en liep vastberaden verder, met haar wankelende echtgenoot aan haar zijde. Het pad leidde verder naar een dorpje en ging tussen twee rijen huisjes over in een steegje. Ze liepen nu dicht bij elkaar en maakten zo min mogelijk geluid. Nergens viel een teken van leven te bekennen, op straat was geen enkele beweging waar te nemen. De natte stilte werd alleen onderbroken door het geluid van de regen. Voor een raam bewoog een gordijn, en Daniel hief in een waarschuwend gebaar zijn hand op. Ze trokken zich terug in de schaduw van een vervallen muur.

Halt!

Het harde bevel scheurde de stilte aan stukken. Er klonk geschreeuw, daarna het geluid van zware laarzen. Daniel riep naar de anderen: “Verspreid je! Zoek dekking, allemaal!”

Ze snelden weg, op zoek naar een schuilplaats. Daniel en Ri-chard doken weg achter een paar vaten die in het smalle straatje stonden. Leah, Stefan en Seamus hurkten aan de andere kant van de straat neer, waar een klein schuurtje een schamele beschutting bood. De eerste kogels vlogen fluitend langs hen heen. Daniel kroop naar voren om te zien waar het geweervuur vandaan kwam. Net toen hij vanuit zijn gehurkte houding overeind kwam, begon het tweede spervuur. Vloekend duwde hij Richard verder neer.

“Waar is Achille? Hij staat vast verderop in de straat op jullie te wachten, klaar om jullie aan boord te brengen.” Hij dacht even na en nam toen een besluit. “Ik probeer ze af te leiden, Richard. Een paar andere leden van ons groepje staan verderop en zullen ons snel komen helpen. Jij moet Leah en Stefan naar het schip zien te krijgen.”

Richard wilde protesteren, maar Daniel onderbrak hem boos: “Ze is de enige die ik nog heb. Ik moet weten dat zij in ieder geval in veiligheid is. Ik zal ze afleiden, dan kunnen jullie naar de baai gaan. Achille of een van de anderen staat op jullie te wachten. Ze zullen ervoor zorgen dat jullie veilig aan boord komen.” Hij toonde even zijn bekende glimlach. “Je bent een echte vriend, Richard. Ik weet dat jij en Seamus heel wat op het spel hebben gezet. Nu wil ik dat je mijn zus meeneemt en vertrekt. Ik zal je eeuwig dankbaar zijn.”

Richard pakte zijn hand. “Daniel…” zei hij.

Daniel schudde zijn hoofd. “Daniel bestaat niet meer. Alleen Gautier is er nog, en hij staat op de rand van de afgrond.” Hij zweeg toen er weer een nieuw spervuur begon, deze keer verderop in de straat. “Aha, dat is het werk van Achille. Luister, als ik me beweeg, ga je er als een haas vandoor.”

Hij gooide de zak over zijn schouder, haalde een pistool onder zijn jasje vandaan en sprong overeind. Hij rende zigzaggend tussen de bebouwing door, terwijl hij ondertussen zijn wapen afvuurde. Richard stond binnen een tel overeind en rende naar de anderen, die aan de overkant van de straat stonden. Hij schreeuwde naar Seamus dat hij achter de huizen langs moest lopen en naar zee moest rennen. Vanuit alle kanten klonken schoten, overal om hen heen leken kogels neer te komen terwijl ze al rennend, kruipend en hurkend achter de huizen langs hun weg zochten. Achille dook op, met verschillende zwaarbewapende mannen aan zijn zijde, en gaf hun rugdekking. Richard bleef doorgaan en leidde hen naar zee. Hij bad dat Achille in staat zou zijn hun ook na het laatste huis van het dorp dekking te geven. Ze moesten nog een open stuk land oversteken voordat ze de beschutting van de rotsen konden opzoeken.

Daniel rende nog steeds van de ene kant van de straat naar de andere. Af en toe zocht hij dekking, soms verdween hij in de schaduwen tussen de huizen. Door de harde regen was het moeilijk zijn bewegingen te volgen. Richard keek op en zag op het dak tegenover hem een Duitse sluipschutter zijn wapen richten. Hij waarschuwde schreeuwend en draaide zich om in de richting van zijn vriend. De echo van het schot leek in zijn hoofd te weerklinken, luider dan alle andere schoten die hij had gehoord. Hij zag Daniel wankelen en voorovervallen. Vervolgens krabbelde hij weer op en wankelde als een dronkaard naar hem toe. Het bloed uit de wond in zijn borst doorweekte zijn jasje. De sluipschutter richtte opnieuw, maar Achil-le had hem ook gezien. Hij vuurde, en de Duitser tuimelde van het dak. Daniel zonk neer op de kasseien. Het bloed stroomde in een donker straaltje uit zijn mondhoek.

Toen Richard naar hem toe rende, voelde hij een steek in zijn schouder, en hij besefte dat hij was geraakt. Hij schonk er geen aandacht aan en rende vol wanhoop naar de gestalte die op de grond lag. Achter zich hoorde hij iemand schreeuwen. Het was Leah, besefte hij. Ze rukte zich los van Seamus en Stefan en rende naar haar broer. Richard sloop naar voren, gedekt door de schoten van Achille en zijn groepje. De Duitse patrouille had zich, geschrokken door de hevigheid van de tegenaanval, een stukje teruggetrokken.

Daniel stak hem de zak toe. “Hier, Richard. Geef die aan Achille. Hij brengt de spullen naar de mensen die ze nodig hebben.”

“Daniel, kom, dan help ik je. O, jezus…” Richard probeerde het bloed van Daniels gezicht te vegen, maar toen hij zijn vriend probeerde op te tillen, voelde hij een hevige pijnscheut door zijn eigen lichaam trekken.

“Nee, mijn tijd is gekomen. Neem de radio, neem alles mee. Je moet alles aan Achille geven.”

Leah viel op haar knieën naast hen neer. Haar handen sloten zich om het gezicht van haar broer en ze trok hem in haar armen. Zijn bloed stroomde donker en dik over haar zijden kleding. Moeizaam stond Richard op. Zijn hoofd tolde en achter zijn ogen voelde hij een flinke druk. Hij trok de zak uit Daniels hand. Zijn vriend deed een laatste poging tot glimlachen, sloot zijn ogen en zakte tegen zijn zus aan in elkaar. Zijn stem gorgelde in zijn keel. “Alsjeblieft, kleintje, ga met hem mee. Je kunt me niet helpen, Leah. Ga met hem mee, breng jezelf in veiligheid.” Zijn stem stierf weg.

Richard boog zich voorover en probeerde Leah overeind te trekken, maar hij was zo duizelig dat hij op zijn knieën viel. Hij voelde dat iemand een arm om hem heen sloeg en hem overeind probeerde te hijsen.

“Help Leah, niet mij. Help haar.” Toen hij werd weggesleept, een van de huizen in, hoorde hij opnieuw schoten. Hij hield de zak die hij van Daniel had overgenomen, nog steeds in zijn armen.

“Achille…de zak moet naar Achille.” Hij vroeg zich af wie hem had meegenomen. Als dit niet de mannen van Daniel waren, kon hij maar beter niets meer over Achille of over de zak zeggen. Door het bloedverlies kon hij amper helder denken. Hij werd in een kelder gelegd en hoorde toen een luik dichtvallen. Hij bleef achter in de vochtige duisternis. In de greep van pijn en misselijkheid kroop hij naar de donkerste hoek van het vertrek. Bij elke beweging verloor hij bijna het bewustzijn. Wanneer het luik weer openging, moest hij zien te ontsnappen. Hij moest Achille zoeken. Leah vinden. Het jacht zien te bereiken. Wanhoop maakte zich van hem meester toen het tot hem doordrong dat misschien wel niemand had weten te ontsnappen. Misschien lagen ze allemaal op de natte straat, net als Daniel, en stroomde hun bloed door de goten, sijpelde het weg in de putten. O, god, wat een verlies!

Boven zijn hoofd hoorde hij geschreeuw, het gestamp en gedreun van zware laarzen en het geluid van versplinterend hout. Weer klonken er snelle geweerschoten, en daarna de dreunen van zwaarder geschut. In gedachten zag hij het vreselijke beeld van Daniel voor zich die naar hem toe viel en hem de zak toestak, terwijl de gruwelijke felrode vlek op zijn borst steeds groter werd. Richard kreunde. Het leek wel alsof zijn rechterzij in brand stond. Elke keer wanneer hij zich probeerde te bewegen, leken de botten in zijn gewonde arm langs elkaar te schuren. Er viel een stilte die een eeuwigheid leek te duren, en toen werd het luik geopend. Handen grepen hem vast. De wereld leek uiteen te spatten in een draaikolk van pijn en wervelende lichtflitsen. Daarna zonk hij weg in een zalige duisternis.

Buiten op straat waren twee leden van Achilles groepje erin geslaagd Leah en Daniel in veiligheid te brengen. Een spervuur aan schoten haalde hen naar beneden. Leah knielde op de bebloedf kasseien naast haar broer neer, hield hem als een klein kind vast en schreeuwde het uit van woede en ontzetting. Aan het begin van de straat klonken nu zwaardere schoten, en enkele huizen werden geraakt.

Het metselwerk brokkelde af. Seamus en Stefan hadden Leah bereikt en probeerden haar van de straat weg te slepen maar ze bleef zich aan Daniel vastklampen. Zijn ogen waren open, maar zijn blik was leeg. Slechts aan de rode spuugbelletjes tussen zijn lippen was te zien dat hij nog in leven was. Seamus hoorde het geluid van schoten, en de muur van het gebouw dat het dichtst bij hen stond, begon in te storten. Hij voelde een klap tegen zijn achterhoofd. In de verte kon hij Leah horen snikken, terwijl ze keer op keer dezelfde woorden bleef zeggen.

“Ik laat je niet alleen, Daniel. Zeg iets, alsjeblieft. Zeg dan iets!” Haar gegil klonk ver in de vochtige, van rook doordrongen lucht.

Stefan stond op en schreeuwde in het Duits: “Stop met schieten. We zijn Zweedse staatsburgers. Hou op met schieten, dan komen mijn vrouw en ik te voorschijn.”

Uit een van de getroffen huizen viel een zware lateibalk op Seamus neer. Het werd zwart voor zijn ogen, hij hapte naar adem en vocht om bij bewustzijn te blijven. Hij lag begraven onder een berg puin en zag dus niet het vreselijke tafereel waarin Leah van Daniels lichaam werd weggetrokken. Hij zag niet dat Stefan, die zijn vrouw probeerde te verdedigen, door de kolf van een geweer werd geraakt en neerviel. Hij lag tussen het puin en hoorde de Duitse vrachtwagens niet wegrijden. Hij hoorde niet dat Achille terugkwam en in het ingestorte gebouw groef, op zoek naar hem, en merkte niet dat de Fransman hem door de achterstraten van het dorpje naar het jacht droeg. Zijn broers tilden hem aan boord. Achille drukte hun op het hart dat ze snel moesten wegvaren, vertelde hun dat alle anderen waren opgepakt en dat ze nu alleen nog konden proberen zichzelf te redden. Ook wist Seamus niet dat Richard Kirwan nog steeds zwaargewond in een donkere kelder lag.

Bij zware regen, onder een deken van duisternis, verliet de Fa-maire Port-Saint-Nicolas en voer weg over een donkere zee. Alleen Seamus en zijn broers waren aan boord. Seamus zou de hele reis niet meer bij bewustzijn komen.