Parijs, 1945
De stad zat vol met vluchtelingen. Ze stroomden Parijs binnen, met hun bezittingen in bundeltjes tussen hun benige vingers geklemd. Degenen die aan het begin van de oorlog waren gevlucht, hoopten hun oude banen en kleine woningen terug te vinden en de draad op te pakken van het leven dat ze vóór de bezetting hadden gekend. De Parijzenaars waren zo ontzet door de terugkeer van degenen die in Poolse en Duitse kampen hadden gezeten dat ze niet wisten hoe ze moesten reageren. Krijgsgevangenen die na de val van Frankrijk in de herfst van 1940 waren weggevoerd, keerden terug naar Parijs, samen met de leden van het verzet die waren gepakt, gemarteld en gedeporteerd, en de paar overgebleven leden van de joodse gemeenschap. Niemand was voorbereid op de aanblik van de broodmagere gestalten die uit de treinen de perrons op strompelden en als verdoofd, doelloos, door de straten dwaalden. Met een wezenloze uitdrukking op hun gezichten zochten ze in ziekenhuizen en opvanghuizen naar verdwenen familieleden of trachtten ze genezing voor hun verwonde lichamen en zielen te vinden.
Door de aanzwellende golf vluchtelingen werd het tekort aan voedsel in de stad nog nijpender. Celine wendde in het ziekenhuis haar laatste restjes energie aan om degenen te helpen die waren teruggekeerd. In elk gezicht, in alle pijn en lijden zag ze Richard terug, en ze rouwde om hem.
Hotel Lutetia was een van de belangrijkste plekken waar gedeporteerden werden opgevangen. Charlotte was elke dag bezig enige regelmaat en troost te scheppen in de levens van hen wier ervaringen elk voorstellingsvermogen te boven gingen.
“Je moeder en jij gaan hier nog aan onderdoor. Dan kun je je toch niet meer nuttig maken?” zei Henri op een avond toen Celine in Avenue Mozart de deur voor hem opende. Hij keek naar de wallen onder haar ogen, haar bleke gezicht en haar magere gestalte.
Lachend gaf ze hem een vluchtige kus op zijn wang. “Ik beloof dat ik vanavond alles zal opeten wat je me voorzet, en daarna ga ik naar bed en slaap ik minstens tot morgenmiddag door.”
“Ben je klaar om te gaan? Waar is Charlotte?”
“Boven. Louise maakt straks iets te eten voor haar klaar. Ik moet me even omkleden, maar dat duurt niet lang.”
Ze schonk een drankje voor hem in en liet hem achter in de salon. Toen ze de hal in liep, ging net de bel. Ze opende de deur en zag in het vage schemerlicht een man op de stoep staan. Tussen de stoppels op zijn kaalgeschoren hoofd waren talloze littekens zichtbaar. Zijn kleren hingen losjes rond zijn afhangende, magere schouders. Hij keek op, zodat ze zijn bleke, gelige gezicht en de blik in de rood-omrande, diepliggende ogen kon zien. Hij hief zijn hand op, waarvan de vingers misvormd waren, en probeerde te glimlachen. Afgebroken, zwarte tanden werden zichtbaar.
“Celine de Savoie. Ik ben op zoek naar…”
Ze stond daar als verlamd en was niet in staat adem te halen. Ontzetting nam bezit van haar, gevolgd door een enorme vreugde en medeleven. Hij keek haar aan en ze zag dat de tranen over zijn ingevallen wangen begonnen te stromen.
“In al die jaren heb ik niet één keer gehuild.” Zijn stem klonk zwak en raspend. “Maar nu huil ik wel. Ik huil van blijdschap omdat ik je weer zie, Celine.”
Ze liep naar hem toe, sloeg haar armen om zijn trillende lichaam en hield hem dicht tegen zich aan. Ze streelde hem, raakte de vreselijke striemen op zijn schedel en zijn eeltige handen aan, voelde zijn uitstekende botten onder de dunne stof van zijn jasje en zag dat de tranen onbeheerst en ongeremd over zijn beschadigde gezicht stroomden. Toen hielp ze hem langzaam de trap op en riep haar moeder en Louise, zodat die haar konden helpen.
Charlotte verscheen op de overloop, boven aan de ronde trap, en staarde naar de wankelende gestalte in de gang, die werd ondersteund door Celine en Louise. Haar hersens weigerden te geloven dat hij het echt was, dat dit echt gebeurde. Maar toen ze besefte dat het werkelijk Richard was die daar in de hal stond, rende ze naar beneden en omhelsde hem vol blijdschap en medelijden. Henri stond in de deuropening van de salon naar hen te kijken toen ze Richard mee naar boven namen, maar niemand zag hem staan.
“Ik wist niet waar ik anders heen kon gaan.”
Celine ging naast hem zitten en glimlachte door haar tranen heen naar de schim van de man van wie ze hield. Charlotte deed als eerste een poging om een gesprek te voeren, al moest ze moeite doen haar gevoelens de baas te worden.
“O, Richard, God is ons niet vergeten! Onze gebeden zijn verhoord, en dat is het enige wat telt.”
Hij keek om zich heen naar de kale kamer die zijn eerste toevluchtsoord was geweest. “Hebben ze alles meegenomen?”
Charlotte knikte. “Maar het waren slechts spullen. Schilderijen en porselein en glaswerk. Als jij niet zo moedig was geweest, hadden ze mij ook nog mijn leven ontnomen.”
Ze moest weer huilen toen ze terugdacht aan de laatste keer dat ze hem had gezien. Ze hadden hem geslagen en gemarteld, maar hij was vastbesloten haar niet te verraden. Ten slotte stond Celine op, raakte Richards hoofd aan en liet haar vingers op zijn grauwe gezicht rusten.
“Ik denk dat we je beter naar bed kunnen brengen, Richard. Ik zal vragen of Louise een lichte maaltijd voor je maakt. Daarna geef ik je een kalmerend middel en moet je maar eens lekker lang en ongestoord gaan slapen. We brengen je wel naar mijn slaapkamer. In de kamer waar je eerst sliep, staan geen meubels meer.”
Celine liet het bad vollopen, kleedde hem voorzichtig uit en hielp zijn broze lijf het water in. Ze probeerde niet te laten merken dat ze schrok van zijn ingevallen ribben en zijn broodmagere gestalte. Ze wist hem zover te krijgen dat hij iets at en schudde zijn kussens op, zodat zijn hoofd werd ondersteund, en zorgde ervoor dat hij lekker ingestopt lag. Hij wendde zich met een betraand gezicht tot haar, en ze legde haar hand op zijn voorhoofd. Hij deed zijn ogen dicht en viel vrijwel onmiddellijk in slaap, maar ze durfde hem niet goed alleen te laten. Ze ging op een stoel zitten en bleef in het halfduister van de avond zijn hand vasthouden totdat ze naast hem in slaap viel.
De eerste ochtend kroop voorbij. Celine wilde hem per se volledig onderzoeken. “Ik doe weer precies hetzelfde als bij onze eerste ontmoeting, Richard.” Ze keek hem glimlachend aan, zoekend naar een vonkje licht in zijn doffe, berustende blik. “Ik ga je van top tot teen onderzoeken, en dan weten we wat we moeten doen om jou zo snel mogelijk weer op de been te krijgen.”
Hij bleef rustig op het bed liggen, met zijn ogen dicht, terwijl ze al zijn gewonde lichaamsdelen onderzocht. Ze verliet de slaapkamer vol ontzetting en huilde in de beslotenheid van Charlottes slaapkamer, met de armen van haar moeder om haar heen.
“Je kunt je niet voorstellen wat ze hem hebben aangedaan. Ik weet niet wat de gevolgen op lange termijn zullen zijn. Hij heeft een flinke wond en een aantal kleinere wondjes op zijn hoofd gehad. Zijn ribben zijn gebroken, en één been zit onder de littekens. Zijn voeten zijn bevroren geweest omdat hij zonder schoenen in de sneeuw heeft gelopen. Al zijn vingers zijn gebroken geweest en daarna nooit goed gezet. Hij zei dat hij bijna is gestorven aan de tyfus, en er moet worden gekeken of hij geen TBC heeft, al heb ik godzijdank niets gezien wat daarop wijst. En een groot deel van zijn tanden is kapot.”
“Wat voor soort mensen doen dit?” Charlottes stem was nauwelijks te horen. “Dit soort barbaarse praktijken hebben we toch al eeuwen geleden afgezworen? Hoe is zoiets in deze tijd nog mogelijk?”
Ze bleven zwijgend zitten, met stomheid geslagen nu ze beseften dat hij iets had meegemaakt wat zo wreed, bizar en onmenselijk was dat ze het niet konden bevatten.
“We moeten voorzichtig met hem zijn, moeder. Hij is erg kwetsbaar, ook geestelijk. Hij zal lange tijd weinig kunnen doen. Alles zal hem uitputten. Ik weet zeker dat hij aan bloedarmoede en ondervoeding lijdt. Zijn spijsvertering moet weer langzaam aan eten gewend raken. Zware kost kan hem nu behoorlijk ziek maken.”
“Nou, zware kost lijkt me op dit moment niet het probleem.” Charlotte zag snel de ironie van de situatie in.
Na een schamele lunch wikkelde Celine Richard in een deken en liet hem beneden in de tuin zitten. De geringste inspanning putte hem al binnen een paar minuten uit, en ze zeiden slechts weinig. Hij zat rustig, met zijn ogen dicht, en zei niets. Daarmee leek hij tevreden te zijn.
“Ik denk dat we contact met je familie in Ierland moeten opnemen en hun moeten vertellen dat…”
Plotseling stond hij op en schudde woest met zijn hoofd, terwijl hij haar vol ontzetting aanstaarde. Zijn handen trilden, en hij stond te wankelen op zijn benen. Zijn gezicht baadde in het zweet. Hij begon hevig te snikken van angst en verdriet.
“Nee! Ik wil ze niet zien, Helena mag me zo niet zien. Ze zou het niet kunnen verdragen!” Hij sloeg zijn misvormde handen voor zijn gezicht. “Ik ben er nog niet klaar voor. Ik kan ze nog niet onder ogen komen, Celine. O, god, alsjeblieft niet!” Hij liet zich achterover vallen in de stoel en wiegde heen en weer.
“Het is al goed, Richard, maak je alsjeblieft niet druk. We hebben het er wel weer over als je je beter voelt.”
“Beloof me dat je niets zult doen.”
“Ik beloof het. En nu wil ik dat je gaat slapen. Kom mee naar boven, dan stop ik je in bed.” Hij begon weer te trillen. Langzaam pakte ze zijn handen vast en begon ze te strelen. “Het komt allemaal wel goed. We nemen elke dag zoals hij komt en ik zorg ervoor dat je weer beter wordt. Dat beloof ik je.”
De derde nacht na zijn terugkeer zat ze plotseling rechtop in bed. Ze hoorde een schreeuw die haar kippenvel gaf. Hij zat in haar oude kamer op de rand van het bed. De lakens waren nat van het zweet en zijn lichaam trilde. Hij snakte naar adem, kuchend en proestend, terwijl zijn ontzetting hem als een dichte, ondoordringbare nevel omringde.
“Stil maar…het is al goed, Richard, het was maar een droom. In gedachten ging je terug, maar hier ben je veilig. Je bent hier veilig.”
Hij schaamde zich omdat hij haar had gewekt. Hij durfde haar nauwelijks aan te kijken omdat zijn pyjama en beddengoed doorweekt waren van het zweet. Maar ze schonk geen aandacht aan zijn zwijgen en verschoonde snel de lakens. Toen hielp ze hem weer het bed in en bleef bij hem zitten, terwijl hij vocht tegen de slaap die hem kon terugvoeren naar de hel waaraan hij was ontsnapt.
Overdag probeerde hij opgewekt te zijn. Hij maakte vrolijke opmerkingen over het weer, de kleur van de hemel, de luxe van een stoel of schone lakens. Zijn eetlust keerde terug, en het was hartverscheurend te zien hoeveel vreugde voedsel hem kon geven. Hij leek gefascineerd te zijn door simpele handelingen als het snijden van een brood of het inschenken van een glas water. Charlotte leende een paar keer boeken voor hem bij de bibliotheek, en hij hield haar gezelschap in de salon of in de tuin. Soms las hij, maar vaker was hij in gedachten verzonken.
Op een middag besloot Celine dat een korte wandeling hem goed zou doen. Richard leek haar graag te willen vergezellen, en vol verwachting hielp ze hem zijn jas aan te trekken en de trap af te dalen. Louise deed glimlachend de deur voor hen open. Maar Richard bleef als verstijfd op de trap staan, met een asgrauw gezicht. Zijn hand ging naar zijn keel en hij greep zijn kraag vast, terwijl hij naar adem snakte.
“Doe de deur maar dicht, Louise.” Celine probeerde zo kalm mogelijk te klinken. “Monsieur Kirwan voelt zich niet zo goed. Dat komt door de koude wind die plotseling naar binnen waaide. We gaan wel een andere keer een stukje wandelen.”
Ze nam hem mee naar de salon, trok zijn jas uit en nam zijn hoed af. Het zweet parelde op zijn gezicht en zijn handen trilden. Hij ging op een stoel zitten, niet in staat het beven van zijn ledematen tegen te houden, en begon te huilen als een verdwaald kind.
“Ik kan niet naar buiten. Mijn hart gaat als een razende tekeer, ik voel me ontzettend misselijk en ik ben bang dat ik gek word, Celine! Ik kan niet eens aan mezelf, aan de kronkels van mijn eigen geest ontsnappen. Mijn god, wat moet ik doen?”
Ze ging aan zijn voeten zitten en begon zijn knieën te strelen. Pas toen hij niet langer zat te trillen en weer rustig was geworden, verbrak ze de stilte.
“Richard, heel veel mensen die iets verschrikkelijks hebben meegemaakt, hebben last van hartkloppingen. Het gaat weer over. Al die vreselijke gevoelens worden in de loop der tijd minder. Zelfs de nachtmerries zullen verdwijnen. En als we geduld hebben en elke dag samen aan je genezing werken, zul je op een dag weer kunnen doen wat je wilt. Misschien helpt het als je me in de tussentijd vertelt wat je allemaal hebt meegemaakt.”
Hij schudde vastbesloten zijn hoofd. “Niemand mag weten wat daar is gebeurd, niemand mag worden blootgesteld aan wat we daar hebben beleefd. Het is niet goed om een ander daarmee te belasten. Ik kan er niet over praten. Met niemand.”
“Het is geen kwestie van belasten, Richard.” Haar stem klonk laag en ferm. “De menselijke geest kan dit soort dingen alleen verwerken als je erover praat. Ik weet dat moeder je ook heeft verteld wat zij de afgelopen drie jaar heeft meegemaakt.”
“Dat is niet hetzelfde. En je mag nooit weten waarom dat niet zo is.” Hij begon zich weer op te winden. Zijn handen begonnen hevig te trillen.
“Richard, pas als ik je pijn kan delen, kan ik je gekwetste geest genezen, net zoals ik je gewonde voeten en hoofd en handen heb genezen. Ik ben je arts en als je wilt genezen, zul je moeten meewerken. We moeten je helemaal genezen en dat gaan we ook doen. Het zal even duren, maar we doen het samen.”
Maar hij wendde zich van haar af en ging in zijn eentje naar zijn kamer om te rusten. De volgende dag sprak hij weer opgewekt met Charlotte over een boek dat hij aan het lezen was en at hij met smaak zijn middageten. Toen hij niet bij het avondeten verscheen, ging Celine op zoek naar hem. Ze trof hem boven in de hoek van de slaapkamer aan. Hij hield zijn handen voor zijn oren en wiegde heen en weer, zachtjes jammerend alsof hij op die manier de nachtmerrieachtige geluiden kon uitbannen die bezit hadden genomen van zijn geest. Ze nam hem in haar armen en hield hem vast, streelde hem over zijn haar en drukte hem tegen haar borst totdat hij ophield met bewegen en weer tot rust was gekomen.
Op sommige dagen had Celine het gevoel dat het nooit beter zou worden en dat hij misschien beter af zou zijn in het ziekenhuis. Maar ze wist ook dat ze hem niet mocht laten merken dat ze het opgaf, omdat dat hem onvoorstelbaar veel schade zou berokkenen. Ze wist ook dat hij het ziekenhuis of welke instelling dan ook waarschijnlijk helemaal niet zou kunnen verdragen. De dagen werden weken. Ze bleef uitkijken naar tekens van echte verbetering, maar aan niets was te zien dat er sprake was van grote veranderingen.
Toen de nachtmerries weer bezit van hem namen, zat Celine op de rand van het brede bed en keek haar moeder aan. Ze haalde diep adem in het duister en hield Charlottes hand even stevig vast. Toen sloeg ze haar peignoir om zich heen en liep weg. In Richards kamer vond ze schone lakens, die ze op het bed legde. Toen pakte ze zijn hand en zorgde ervoor dat zijn hoofd tegen de kussens rustte. Ze deed het licht uit en ging naast hem liggen, dicht tegen hem aan, met haar armen om hem heen. Ze bleef hem vasthouden en fluisterde tegen hem totdat ze aan zijn rustige ademhaling kon horen dat hij in slaap was gevallen. Ze deed haar ogen dicht, nestelde zich tegen hem aan en zonk weg.
De volgende morgen ontdekte ze dat Charlotte al vroeg was opgestaan en bij het ontbijt op haar zat te wachten.
“Wat ben je vroeg op, mama. Ik dacht dat je pas vanmiddag hoefde te werken.”
“Celine, ik wil even met je praten. Je houdt heel veel van hem, zelfs nog meer dan voor zijn vertrek. Je wilt hem genezen. Maar daarvoor moet je hulp zoeken, je kunt dit niet alleen. Je kunt niet de rest van je leven al zijn lijden met je meedragen en trachten zijn nachtmerries en pijnen te verzachten.”
Maar Celine schudde haar hoofd, met opzet doof voor deze al te eenvoudige redenering. Ze wist dat ze op de een of andere manier toegang tot zijn wereld vol pijn moest vinden, maar ze wist niet hoe ze dat kon doen zonder hem kapot te maken. Ze gaf haar moeder een zoen en ging naar het ziekenhuis. Ze wilde niet verwikkeld raken in een discussie over Richard en zijn broze, beschermende pantser.
Die avond aten ze gezamenlijk. Hij glimlachte ontspannen en was oprecht levendig toen ze een potje gingen kaarten. Hij leek volledig op te gaan in de eenvoudige bezigheden van het moment, en de schaduwen op zijn gezichten leken deels te verdwijnen. Celine sloeg hem verwachtingsvol gade, hopend dat dit kleine teken de eerste stap op weg naar genezing zou zijn. Ze voelde dat ze werd overspoeld door een golf van dankbaarheid die haar een kalm, tevreden gevoel gaf.
Totdat de telefoon ging. Louise nam op. “Juffrouw Celine, monsieur De Valnay wil u graag spreken.”
De blik van Charlotte de Savoie kruiste de hare toen ze van tafel opstond en naar de telefoon in de salon liep.
“Henri—ja, ik weet het. Louise zei al dat je die avond een bericht voor me had achtergelaten. Ik moet me verontschuldigen, het spijt me vreselijk. Het is allemaal erg, erg moeilijk en vermoeiend. Hij zat in Buchenwald, en we hebben allemaal kunnen horen hoe vreselijk het in die kampen is geweest.” Toen hij haar vroeg of ze de volgende avond met hem uit eten wilde gaan, antwoordde ze: “Ik weet het niet. Ik ben elke avond na mijn dienst in het ziekenhuis met hem bezig. Ik heb nog niet veel bereikt, er is nog geen grote doorbraak geweest. Hij is nog steeds een gevangene van die onbeschrijflijke hel. Maar ik ga door totdat ik weet hoe ik het moet aanpakken. Mag ik je volgende week terugbellen? En het spijt me zo, het spijt me zo van afgelopen keer. We worden zo in beslag genomen door de hele…”
“Het is al goed. Het was een bijzonder moment, en ik begreep dat ik overbodig was. Bel me maar als je tijd hebt.”
Hij hing plotseling op, zonder afscheid te nemen, en ze bleef met de hoorn in haar hand staan. Een gevoel van schuld nam op verraderlijke wijze bezit van haar toen ze terugliep naar de eetkamer.
“Hoe gaat het met Henri?” Charlottes stem verried niets, maar Celine wist dat ze bezorgd was.
“Goed, hij heeft het druk, zoals altijd. Ik heb hem gezegd dat ik over een week of twee met hem uit eten ga.”
“Heeft hij nog gezegd of hij naar die oogarts is geweest? Zei hij nog wat de resultaten van het eerste onderzoek waren?”
“Nee, daar heeft hij het helemaal niet over gehad.” Celine voelde dat ze begon te blozen van schaamte, omdat ze helemaal was vergeten ernaar te vragen.
“Was het die man die we hebben ontmoet toen ik hier eerder ondergedoken zat?” Richard keek op, ineens oprecht geïnteresseerd. “Is Henri niet degene die jullie zo vaak heeft geholpen en een woning heeft gevonden nadat Charlotte uit de gevangenis werd vrijgelaten? Ik zou hem graag weer een keer willen zien. Het lijkt me een geschikte vent. Een echte held, zou ik willen zeggen.”
“Ben je eraan toe om andere mensen te ontmoeten?” Celine was verbaasd.
“Ja, ik denk het wel.” Zijn antwoord kwam langzaam, maar hij glimlachte. “Ik kan geen hele meute aan, maar ik zou het fijn vinden weer wat meer mensen te ontmoeten.”
Het diner was bescheiden, en hoewel ze niet langer van het porselein aten dat al zo lang in de familie was geweest heerste er een tevreden, spontane sfeer. Richard leek te genieten van het gesprek en het gevoel dat alles normaal was. Toen Celine de volgende dag uit het ziekenhuis kwam, stond hij in de salon op haar te wachten. Zijn jas en sjaal hingen over de rug van de stoel.
“Het leek me leuk om er even uit te gaan,” zei hij. “Ik wil het weer eens proberen, Celine. Ga je mee?”
Haar bezorgdheid verdween als sneeuw voor de zon toen ze hem in zijn jas hielp en hem bij zijn arm pakte. Hij keek glimlachend op haar neer, maar in zijn ogen stond nog steeds een verontruste blik. Ze moest dicht bij hem blijven, anders kon ze hem niet verstaan. “Ze sloegen ons altijd wanneer we naar buiten gingen, de kou in. Je moest snel langs ze rennen en proberen de klappen te ontwijken. Maar ik heb hier elke dag even bij de deur gestaan, hem open gedaan en naar de straat gekeken, zodat ik mezelf kon voorbereiden op een nieuw begin.”
Celine nam hem mee door de hal en voelde zijn angst toen ze de deur opende. Hij haalde diep adem en liep naast haar de straat op, al ging zijn hart als een razende tekeer en had hij het gevoel dat hij geen adem kon halen. Buiten op straat keken ze elkaar aan, en ze sloeg haar armen om hem heen.
“Wat een overwinning! En nu gaan we langzaam door met de volgende stap, in jouw tempo.”
Hij bleef staan, met zijn armen om haar heen, en hield haar opgelucht vast. Hun korte wandelingetje vormde het begin van zijn lange reis naar herstel. Stukje bij beetje begon hij haar te vertellen over zijn ervaringen. Ze kon merken dat het hem moeite kostte om te aanvaarden wat hem was overkomen en dat hij niet wist welke betekenis hij eraan moest hechten. “Gek genoeg voel ik me vooral schuldig,” vertelde hij haar op een avond. “Ik voel me schuldig omdat ik jou en Charlotte met zo’n enorme last opzadel. En omdat ik op die vreselijke plek toch vrienden had, die nu allemaal dood zijn. Ik vraag mezelf af of ik ooit iets kan doen wat hun lijden betekenis zal geven.”
Het duurde een paar weken voordat hij naar de tandarts durfde te gaan en de behandelingen kon ondergaan die nodig waren om zijn gebit te herstellen. In die witte, klinische ruimte zag Celine de angst terugkeren die hem zo had achtervolgd en hem deed beven in de stoel. Ze durfde niet over zijn familie te beginnen, omdat ze bang was dat hij zich dan zou terugtrekken in het eenzame omhulsel dat hij al zo lang had bewoond om te voorkomen dat hij gek werd.
Zodra het zomer werd, stelde Celine voor de trein naar het platteland te nemen en te gaan picknicken. Ze nam een klein fototoestel mee en Richard nam een foto van haar toen ze in het zonlicht op het gras lag, met haar haar als een gouden waaier rond haar lachende gezicht. Hij verzette zich toen ze het toestel op hem richtte, maar moest uiteindelijk toegeven dat het een aandenken aan hun eerste uitstapje zou vormen. Daarna trok hij de wijn open, dronken ze op elkaar en verorberden ze met veel smaak hun kip.
Toen ze onder de bomen zaten, begon Richard haar aarzelend te vertellen over het niemandsland dat hij had bewoond, over de strijd die hij had moeten voeren om in leven te blijven en te voorkomen dat hij gek werd. Hij vertelde over zijn aanvankelijke weerzin voor de levende lijken om hem heen en het latere besef dat hij een van hen was geworden. Hij sprak over de mishandelingen, de honger, de vreselijke stank van buikloop en de ratten die knaagden aan de rottende lijken.
“Ze hielden ons alleen maar in leven zodat we in de fabrieken konden werken. Wie te zwak werd en zich dus niet meer nuttig kon maken, werd gedood.”
Aarzelend vertelde hij dat ze urenlang in de bittere kou op appèl moesten staan, dat de honden de verzwakte mannen bij de keel grepen en verscheurden, dat mensen zomaar verdwenen of werden doodgeschoten, ‘s-Nachts sliep hij op een stukje brood dat hij voor de volgende dag bewaarde, om te voorkomen dat het zou worden gestolen.
“Ze namen ons alles af. We waren uitgehongerd, vies, vernederd. We hadden geen naam, alleen maar een nummer. Maar we vochten met het enige wapen dat we nog hadden. Met ons verstand. We lieten ons niet beroven van ons vermogen tot denken. Ik had nooit verwacht dat ik hierover zou kunnen praten, Celine. Ik wist niet dat er iemand zou zijn die moedig genoeg zou zijn om naar me te luisteren en zich niet vol pijn zou afwenden. Je bent mijn weg terug naar het leven.”
In de trein zaten ze dicht naast elkaar. Hun vingers raakten elkaar en op hun gezichten verscheen een tedere uitdrukking, omdat ze wisten wat ging komen. Ze aten langzaam hun avondeten, nipten van hun wijn en keken elkaar glimlachend aan. Toen liepen ze samen de trap op.
In de slaapkamer kuste hij haar telkens weer. Hij fluisterde tegen haar en raakte haar teder aan. Celine stak haar handen uit en streelde hem over zijn gezicht, met haar lichaam tegen het zijne gedrukt, en hielp hem toen hij met zijn verminkte vingers de kleine knoopjes op de rug van haar jurk probeerde los te maken. Eindelijk voelde ze voor de eerste keer zijn handen op haar naakte schouders. Beneden bleef de telefoon maar rinkelen, totdat Henri de Valnay het idee om haar de volgende avond mee uit eten te vragen liet varen en de hoorn op de haak legde.
Vanaf die dag begon Richard de tekenen van herstel te vertonen waarop hij eigenlijk niet meer had durven hopen, maar hij was niet in staat terug te keren naar zijn oude bestaan. Het idee vervulde hem met een onlogische, verlammende angst die hij aan zichzelf noch aan Celine kon uitleggen. Ze was zijn leidraad geworden, zijn veilige haven, en hij kon zich geen toekomst zonder haar bestendige liefde voorstellen. Soms zag hij in zijn dromen zijn vrouw voor zich die huilde om zijn verminkte lichaam en zijn geknakte geest. Van tijd tot tijd voelde hij dat zijn handen begonnen te trillen, zijn benen begonnen te beven en de misselijkmakende angst wederom zijn gedachten binnensloop, en dan moest hij zich met al zijn kracht dwingen om terug te keren naar de wereld van Avenue Mozart. Celine hield al zijn kleine stapjes in de richting van zijn herstel nauwlettend in de gaten, en iedere avond lag ze naast hem in de duisternis die hem nog steeds doodsbang maakte en nam zijn angst voor de slaap en de nachtmerries weg.
Charlotte de Savoie keek met een mengeling van medeleven en ongerustheid toe hoe haar dochter veranderde in een stralend schepsel dat boordevol liefde en vreugde zat. Het leed geen twijfel dat Ri-chard aan de beterende hand was, maar ze vreesde voor het lot van Celine. Wat moest er van hen worden wanneer hij zich straks goed genoeg voelde om contact op te nemen met zijn familie, of misschien wel naar Ierland zou terugkeren?
Op een herfstmorgen zat Charlotte te werken aan haar bureau in Hotel Lutetia. Het gebouw werd niet langer omringd door hordes mensen die op zoek waren naar hun vermiste familieleden en vrienden. Binnen stond echter nog altijd een lange rij mensen die inlichtingen wilden hebben, en elke dag zag ze nog evenveel verdriet op de gezichten van degenen die ze probeerde te helpen. Ze was net bezig een verslag te schrijven toen ze een opvallende stem hoorde. De spreker sprak weliswaar Frans, maar had een ongewoon sterk buitenlands accent. Ze keek op om te zien of ze de forse, rossige man kon helpen die zijn probleem probeerde uit te leggen aan de secretaresse aan de andere kant van het vertrek.
“Ik weet dat hij geen Frans staatsburger was,” zei hij. “Maar op de Ierse ambassade zeiden ze dat ik hierheen moest gaan. Misschien staat er ergens in uw verslagen iets over iemand die hem heeft gezien of gesproken. Iets…”
Charlotte stond op en liep naar hem toe. “Kan ik u misschien helpen, monsieur? Ik spreek Engels, dat maakt het misschien makkelijker.”
Hij liep achter haar aan naar haar bureau en ging tegenover haar zitten, met zijn hoed in zijn handen. Ze zag een sprankje hoop op zijn verweerde gezicht. “Ik heet Seamus O’Riordan, madame,” zei hij. “Ik ben naar Frankrijk gekomen in de hoop te ontdekken wat er met mijn zwager is gebeurd, die hier in 1942 is verdwenen. Hij heet Richard Kirwan.”