50

Genève, 1970

Er leek geen einde te komen aan de reis. Seamus bleef maar nadenken over wat Eleanor had gezegd en kon zich wel voor het hoofd slaan dat hij na de eerste schok geen vragen had gesteld over dingen die hij per se had willen weten. Gevangen in een maalstroom van hoop, angst en ongeduld keek hij naar de wolken onder hem, wensend dat het vliegtuig sneller zou gaan. Gareth stond hem op het vliegveld op te wachten en reed snel met hem de stad uit, langs de oevers van het meer. Ondertussen legde hij uit wat er in de afgelopen twee dagen was gebeurd. Bij de voordeur van Leahs huis bleef Seamus als verlamd op de stoep staan, totdat Gareth hem bij de elleboog pakte en de hal in trok. Hij dacht terug aan de steun van Richard, al die jaren geleden, toen hij op die laatste, vreselijke dag in het huis in Bretagne de lichtblonde Leah had aangestaard die hem vertelde dat ze getrouwd was.

Eleanors omhelzing was stevig en liefdevol, vol aanmoediging.

“Seamus, ik heb dokter König laten komen en hem gevraagd of hij met je wil praten. Leah ligt te slapen. Ze is nog steeds erg in de war, maar ik denk dat ze me herkent.”

Seamus keek zijn nichtje aan en begreep meteen welk dwaas, romantisch idee haar ertoe had gebracht hem hierheen te halen. Hij was er eerder ook al niet in geslaagd de vrouw te redden van wie hij hield. Hij wilde zich omdraaien en zeggen: “Dit kan ik niet. Dit gaat niet. Het is veel te laat,” en weglopen.

Eleanor zag zijn twijfels. “Zo moet je je niet voelen, Seamus. Dat kan niet,” fluisterde ze. Ze legde haar handen op zijn schouders. “Je bent een geweldige man, beter dan iemand zich kan wensen. Ze wordt weer beter, en jij zal daarvoor zorgen.” Ze schudde hem stevig door elkaar en glimlachte opgelucht toen ze zag dat hij al zijn kracht en geloof verzamelde en rechtop ging staan.

“Bid voor me, Eleanor,” zei hij.

Hij ging naar de zitkamer, schudde dokter König de hand en besprak Leahs toestand met hem. De Zwitserse arts was onder de indruk van de stille wijsheid van deze grote man met zijn zachte stem. Hij vertelde hem over Leahs medische verleden, de oververmoeidheid waaraan ze van tijd tot tijd ten prooi viel en haar vastberadenheid om het leven voor Stefan draaglijk te maken, hoe hoog de prijs ook was die ze daarvoor moest betalen. Ten slotte wendde Seamus zich tot zijn nichtje. “Ik zou haar graag willen zien. Mag dat?”

Eleanor deed de deur van de slaapkamer open. Leah hield haar ogen met de dikke, donkere wimpers gesloten. Haar haar stak ravenzwart af tegen het kussen en aan haar ingevallen gezicht was te zien dat ze had geleden. Maar o, wat was ze mooi. Het beeld van het meisje van negentien vermengde zich met dat van de slapende vrouw, alsof de tijd niet was verstreken. Hij kende haar, ze was dezelfde gebleven. Hij kon haar beter maken, daaraan zou hij de rest van zijn leven wijden. Seamus knielde nederig neer naast het bed en dankte God dat hij haar had mogen vinden. Hij had een nieuwe kans gekregen om haar te helpen, van haar te houden, precies zoals hij al die jaren geleden had beloofd.

Eleanor sloeg hem gade. Ze vroeg zich eerst af of ze moest blijven, voor het geval Leah wakker zou worden en van de vreemdeling zou schrikken. Nu wist ze dat haar aanwezigheid overbodig was. Zachtjes liep ze de kamer uit en deed de deur dicht.

Seamus trok een leunstoel bij en ging naast het bed zitten, zodat hij kon kijken naar de slapende gestalte en al die jaren sinds hun scheiding opnieuw kon beleven. Had hij haar echt weer gevonden, deze vrouw die de liefde van zijn leven was? Ze hadden slechts een paar weken samen doorgebracht. En toch was de liefde die ze hadden gevonden echt en voor altijd. Slechts een paar uur nadat ze elkaar hadden leren kennen, had Seamus haar zijn hart geschonken. Hij had, zelfs toen al, geweten dat ze de nodige problemen moesten overwinnen: geloof, taal, cultuur, haar jonge leeftijd. Hij was ervan overtuigd dat ze alles konden overwinnen, mits ze maar genoeg tijd kregen. Maar tijd was de enige luxe die hun nooit ten deel was gevallen.

Seamus had een praktijk in Roundstone opgebouwd en vele uren aan zijn patiënten besteed. Al zijn vrije tijd had hij doorgebracht met Richard, Helena en de kinderen. Ze waren zijn anker geworden, zijn reden tot bestaan, en hij was alle andere relaties uit de weg gegaan. Naarmate de tijd verstreek nam de pijn af, maar hij bleef signalen uitzenden die mensen op een afstand hielden. Toen hij ouder werd, beleefde hij in de loop der jaren een paar romances, en na tien jaar begon hij met Ciara Davitt uit te gaan. Helena zag vol vreugde en opluchting dat hun relatie zich steeds verder verdiepte. Ten slotte besloot Seamus alle twijfels te laten varen en met het meisje te trouwen.

Op een avond nam hij haar mee naar een concert in Galway en besloot haar daarna, tijdens het diner, ten huwelijk te vragen. Nadat de laatste tonen van de symfonie van Beethoven waren verstomd, stond het publiek als één man op om een toegift te vragen. Seamus verstijfde toen de eerste tonen van de Wieniawski Romance de zaal vulden. Indringende noten bereikten zijn lang begraven herinneringen, als vlagen rook die een vuur aankondigen. Hij snakte naar adem. De muziek voerde hem rechtstreeks terug naar hun laatste avond in Parijs, naar de salon van de familie Nazarre. Seamus sloot zijn ogen. De tranen stroomden over zijn gezicht toen hij luisterde naar de melodie die Leah die avond voor hem had gespeeld, toen haar gezicht glansde in het kaarslicht en haar arm een beetje trilde terwijl ze haar strijkstok ophief en met de lange vingers van haar andere hand op de snaren drukte. Hij zag haar blik door de kamer dwalen, op zoek naar hem, en haar donkere ogen stonden vol liefde. In het kleine theater in Galway scheurde de muziek zijn ziel aan stukken en werd zijn verdediging tegen het verleden neergehaald. Toen de laatste noten boven het betoverde publiek door de lucht zweefden, sprong hij overeind en rende het theater uit. Ciara kwam hem snel achterna.

Hij voelde zich schuldig omdat hij haar afwees en zoveel verdriet deed, en hij zwoer dat hij geen enkel levend wezen ooit nog zoveel pijn zou doen. Vanaf dat moment wist hij dat hij zijn leven nooit met een ander zou kunnen delen.

Zijn vrienden zagen hem als een verstokte vrijgezel die liever van de charmes van meer dan één vrouw genoot. In werkelijkheid koesterde hij in zijn binnenste het beeld van Leah, en niemand kon haar plaats innemen.

Nu zat Seamus in het halfduister naast haar bed en probeerde tot zich door te laten dringen dat ze al die tijd in leven was geweest, als een soort gevangene, zorgend voor een levend lijk. Met welke ogen zou ze hem nu bezien? Hij had niet zulke verschrikkingen beleefd als zij. Misschien zou hij een vreemde voor haar zijn omdat hij niet in staat was haar verleden te begrijpen ofte delen, of omdat hij haar met geen mogelijkheid kon bereiken. Misschien zou ze wel nooit meer de hartstocht voelen die ze ooit voor hem had gevoeld. Ze kon hem verlaten, of hem worden ontnomen. En hoe zou zijn leven dan zijn?

De langzame uren tikten traag voorbij. Hij deed het licht uit, bang dat het haar zou storen, en zat rustig in het donker naast haar, zonder haar aan te raken. Ze bewoog nauwelijks. Een paar keer boog hij zich naar haar toe om zich ervan te overtuigen dat ze nog steeds ademde. Ten slotte draaide ze zich om in haar slaap en gleed haar hand van het bed. Hij pakte haar hand en legde die zachtjes terug waar hij had gelegen, naast haar wang, maar haar vingers sloten zich om de zijne en de rest van de nacht voelde hij haar adem warm en regelmatig langs zijn handpalm strijken.

De volgende ochtend werd ze vroeg wakker, zich langzaam bewust wordend van de wereld om haar heen, beneveld door de zware medicijnen. In het bleke, filterende licht voelde ze even een vlaag van angst toen ze naast haar bed de grote gestalte van een man zag zitten. Angst stroomde als gesmolten lood door haar aderen, zodat ze niet in staat was te schreeuwen of zich te bewegen. Haar gedachten gingen heen en weer, van de zekerheid dat ze terug was in Auschwitz waar een of andere nieuwe marteling op haar wachtte, tot een vaag gevoel van kalmte dat onverklaarbaar was.

Ik moet stil blijven liggen, zei ze tegen zichzelf. Ik mag niet laten merken dat ik bang ben, zelfs niet dat ik wakker ben. Als ik niet beweeg, denkt hij vast dat ik dood ben.

Het silhouet in het donker was op een bepaalde manier vertrouwd. Een deel van haar was zich ervan bewust dat hij haar hand vasthield. Leah dwong zichzelf niet langer te dromen over de warmte, de schone lakens, een kussen, een matras, de geur van meubelwas en bloemen, en bovenal het gevoel dat die warme hand haar beter kon maken. Seamus, die nog half zat te sluimeren, voelde dat ze ineens bewoog. Hij bleef doodstil zitten, omdat hij wist dat haar breekbare gevoel van vrede voor altijd zou worden verstoord als hij haar nu aan het schrikken zou maken. Haar vingers bewogen zich angstig en drukten tegen zijn hand. Hij wilde haar voorzichtig in zijn armen nemen en haar troosten, maar hij durfde zich niet te bewegen. Leah sperde haar ogen. De kamer leek hetzelfde te zijn. Ja, die was hetzelfde. Ze was in haar slaapkamer, in haar eigen bed. Ze draaide haar hoofd om en keek voor het eerst bewust naar de man die op de stoel naast haar bed zat en haar hand in de zijne hield. In het bleke licht kon ze blauwe ogen onderscheiden, zijn rimpels en trekken, de gelaatskleur van een man die vaak buiten was. Dit was een man die de zon en de wind op zijn gezicht meedroeg, een man van de zee.

“Leah.” De stem was erg laag, niet meer dan een zwakke fluistering. Hij klonk als een echo over een grote oceaan, een echo die ze zich in het verleden zo vaak had verbeeld. Ze sloot haar ogen.

Als ik mijn ogen weer open, is hij weg. Hij is gewoon een droom. Ik droom gewoon weer. Een onbeschrijflijk verdriet overspoelde haar. Misschien was hij wel dood, net als die arme Stefan die daar met zijn bleke blote voeten in het water lag. Stefan was dood, en daarom droomde ze nu. Alles was voorbij, ze had niets meer, niemand meer om voor te zorgen. De eerste snikken welden op in haar keel en deden haar over haar hele lichaam beven. Toen hield iemand haar vast en tilden sterke armen haar op in een omhelzing. Ze hoorde een stem iets tegen haar zeggen.

“Rustig maar, Leah, rustig maar. Ik ben er, ik kom voor je zorgen. Je zult nooit meer pijn hoeven lijden. Hou je maar aan mij vast, hou je maar vast. Het is goed, mijn liefste. Het komt allemaal goed.”

Ze wist niet wanneer ze voor het eerst zijn naam zei. Ze had zichzelf al die jaren niet eens toegestaan aan zijn naam te denken. Ze klampte zich aan hem vast, liet zich door hem heen en weer wiegen en bleef zijn naam fluisteren. Tot ze zeker wist dat het geen droom was. Hij was echt. Hij was hier.