12

Saint-Joseph de Caune, 1970

Edouard stond in het lentezonnetje uit te kijken over zijn experimentele hectares. De gezonde nieuwe loten werden omringd door de wijnstokken van zijn vader die er al veel langer stonden. Hij had ongeduldig gewacht tot de eerste bloemen aan de delicate ranken verschenen. Als de komst van een sterke tramontane samenviel met deze korte, cruciale periode, zou een groot deel van de potentiële oogst door sterke windvlagen worden weggeblazen, nog voordat de minuscule bloemen de kans hadden gehad om in druiven te veranderen. Hij was in elk geval dankbaar dat de oogst dit jaar niet door strenge vorst was beschadigd.

Hij had zijn eerste wijnstokken meer dan drie jaar geleden geplant. Paul Ollivier had sceptisch toegekeken toen zijn zoon de waaiervormige wijnstokken aan kostbare staken en draden vastmaakte. De hoge planten zagen er kaal en vreemd uit naast de oudere wijnstokken, die veel lager en ronder waren, maar Edouard was vastbesloten korte metten te maken met de traditionele gobletvorm, die de oogst zwaar en slopend maakte. Zijn vader haalde zijn schouders op bij het idee.

“Vergeet niet dat je lange waaiervormige ranken veel meer wind zullen vangen—een flinke tramontane zal dwars door deze hoge, dunne planten van je waaien en ze helemaal kaal slaan. Wat zeg ik? De helft van je akker kan verdwijnen! Mijn laaggroeiende ranken zijn beter beschermd tegen het weer. Traditie komt niet voor niets tot stand, hoor—traditie is er omdat ze werkt en dat al sinds vele eeuwen. Nou ja, we zullen zien hoe die dunne plantjes van je het gaan doen.” Maar ondanks zijn twijfels had Paul zijn zoon geholpen bij het opbinden van de jonge scheuten aan de ijzerdraad, en later bij het snoeien.

Vanaf het begin was Edouard ervan overtuigd geweest dat zijn plan op een dag als een inspirerend voorbeeld zou worden beschouwd. Zijn stiefvader, Julien Montfort, had ondanks zijn twijfels zijn deskundigheid ter beschikking gesteld en hem waardevol advies gegeven over het project in het zuiden. Edouard had het moeilijker gevonden om Paul Ollivier zover te krijgen dat hij verscheidene hectares opgaf om met nieuwe wortelstokken te experimenteren. De oudere man had geen vertrouwen in de kostbare, onbeproefde methodes die zijn zoon voorstond. Hij was moe en somber, zijn gezondheid was slecht, en vernieuwing leek hem gevaarlijk en onnodig. Maar diep in zijn hart was hij blij dat zijn zoon zo hartstochtelijk geïnteresseerd was in de wijngaarden. De jongen was in elk geval niet van plan weg te lopen naar Montpel-lier zoals zijn jongere broer, die de voorkeur gaf aan het comfortabele leven en het gemak van de stad. Uiteindelijk had Paul een paar hectares vrijgegeven, zodat zijn zoon die kon aanplanten, al was het maar om hem gunstig te stemmen.

Uiteindelijk moet hij wel inzien dat de gemakkelijkste manier om je brood te verdienen het produceren van een acceptabele vin de tableis, zei Paul tegen zichzelf. In de tussentijd moet ik zijn enthousiasme aanmoedigen, zodat hij zich betrokken blijft voelen bij het land. Dat is de enige manier waarop hij tot inzicht kan komen.

In de drie daaropvolgende jaren kreeg Edouard alleen nog maar meer vertrouwen in zijn terroir, in de mengeling van mineralen, de kwaliteit van de bodem en de duurzaamheid van zijn wortelstokken. De groene loten die elke lente te voorschijn kwamen vulden hem met diepe tevredenheid, en zelfs met een gevoel van tederheid. Hij was elk jaar regelmatig uit Bordeaux, en zelfs uit Londen, naar Roucas Blancs gekomen om zijn wijnstokken te inspecteren. Paul Ollivier wachtte op de tijd dat zijn knappe, ambitieuze zoon zou vallen voor de charmes van een geschikte jonge vrouw. Maar in Edouards leven was geen spoor van romantiek te bekennen.

“Waar moet ik de tijd vandaan halen voor een vriendin?” vroeg hij aan zijn vader. “Ik ben te veel bezig met de wijnstokken, met aanplanten en heen en weer reizen tussen het noorden en hier. Ik ben verliefd op mijn wijnstokken. Dat is voorlopig genoeg.”

Paul maakte zich zorgen om de intensiteit en de ernst waarmee zijn zoon aan zijn project werkte. Het zou een verpletterende teleurstelling voor hem zijn als de kwaliteit van zijn experiment tegenviel. Maar de vergissingen van de jeugd waren altijd hard, en de weg naar wijsheid en ervaring kon niet worden bekort.

In de lente van het vierde jaar wist Edouard dat het succes binnen handbereik lag. Zijn druiven zouden spoedig van voldoende kwaliteit zijn om er zijn eigen mooie wijnen van te maken. Maar hij had kapitaal nodig om apparatuur te kopen, en wel meteen. Zijn vaders oude cave en eikenhouten fusten konden de wijnpro-ductie die Edouard in gedachten had niet aan. Er moesten nieuwe fermentatie- en opslagtanks komen en de bestaande chai, waar de wijn in vaten rijpte, en de cave moesten worden verbouwd en geïsoleerd zodat de temperatuur constant zou blijven. Eerst had hij met de gedachte gespeeld om zijn stiefvader om hulp te vragen, maar het zou vreemd zijn om Julien Montfort te vragen een project te financieren dat op het land van de eerste echtgenoot van zijn vrouw zou plaatsvinden, en bovendien zou Paul zo’n regeling nooit goedkeuren. Edouard had zijn ideeën met de plaatselijke coöperatie besproken, maar die wilde geen tijd of geld steken in iets wat nieuw of ongebruikelijk was. Hij wist nog steeds niet hoe hij zijn vader moest uitleggen dat Henri de Valnay er mogelijk bij betrokken zou zijn, maar hij had de financiering allang moeten regelen. Dit jaar zou de oogst van nieuwe druiven met de hand worden geplukt, en in plaats van samen met de druiven van zijn vader tot een alledaagse tafelwijn te worden geperst ofte worden verkocht aan de plaatselijke coöperatie, zou hij met de druiven zijn eerste poging wagen om een vin depays te maken. De druiven van het volgende jaar waren nog belangrijker, en hij wist dat hij een plan moest hebben voor de herfst waardoor hij het komende jaar zijn eigen volle oogst zou krijgen. Er was zo weinig tijd om het allemaal goed te laten verlopen. Hij liep terug naar het stenen huis op de heuvel, waarvan de grijze, gebleekte luiken waren gesloten om de middagzon buiten te houden.

“Edouard! Kom, er is telefoon voor je! Het is Henri de Valnay.”

Zijn vader leunde over de ijzeren balustrade van het balkon van de zitkamer. Edouard stak zijn hand op en begon snel de heuvel op te lopen, terwijl hij de opwinding die hem overviel trachtte te onderdrukken.

“Waarom belt De Valnay hiernaartoe? Wat moet hij van je?” Paul klonk vijandig. “Je kunt me maar beter uitleggen wat hier aan de hand is, jongeman.”

“Hallo, Henri?” Hij was zich bewust van de aanwezigheid van zijn vader en de woedende blik in diens ogen.

“Edouard, hallo. Bedankt voor je briefje. Ik heb je plan samen met Solange en Joel, mijn beheerder, bestudeerd. Ik wil graag met je praten, maar ik wil je niet de valse hoop geven dat ik je kan helpen met de investering.”

“Dat begrijp ik, meneer.”

“Het is echter een verdienstelijk plan, en ik denk dat het voor het grootste deel haalbaar is. Misschien kan ik je helpen het wat aan te scherpen, en kan ik er serieus naar laten kijken door iemand met invloed en geld.”

“Dank u. Ik zou graag…”

“Eens kijken. Zaterdagavond om een uur of zeven? Blijf je eten? Mijn toekomstige schoonzoon, Guy St. Jorre, is er ook, en misschien is Solange tegen die tijd ook terug.”

“Dank u, meneer. Ik neem uw uitnodiging graag aan.”

“En je vader? Zou Paul zich bij ons willen voegen?”

Edouard, verrast door de uitnodiging, wierp een blik op zijn vader. Pauls lichaam was verstijfd van vijandigheid, en hij bleef zijn zoon met onverholen woede aanstaren.

“Ik weet het niet zeker, je krijgt hem ‘s avonds niet goed het huis uit. Ik geef uw boodschap door en dan belt hij u vanmiddag terug.”

Hij hing op met een mengeling van trots en bezorgdheid. Hij had gehoopt dat Henri de Valnay zelf een voorstel voor financiering zou doen, of dat hij misschien zelfs een bankgarantie zou willen regelen. Edouard wist zeker dat ze goed zouden kunnen samenwerken. Maar zijn buurman leek in elk geval bereid op de een of andere manier te helpen. Hij ging bij zijn vader aan de keukentafel zitten en schonk twee glazen rode wijn voor hen in, zich afvragend hoe hij het de oude man kon vertellen.

“Heb je zin om zaterdagavond bij Henri de Valnay te gaan eten, vader? Hij wil mijn ideeën over de verbetering van onze wijnen met me bespreken. Solange en zijn toekomstige schoonzoon zullen er ook zijn. Je hebt altijd een zwak gehad voor Solange. Ze lijkt op haar moeder, en ik weet dat je Celine bewonderde.”

“Probeer me niet te paaien met die onzin!” Pauls woede kwam tot ontploffing. Hij zette zijn glas met een klap op de tafel en morste wijn op zijn overhemd. “Wat heb je achter mijn rug om met De Valnay zitten bekokstoven, verdorie? Ik heb hem niets te zeggen en ik had niet van je verwacht dat je zonder mijn medeweten bij hem op bezoek zou gaan alsof jullie de beste maatjes zijn!”

“O, in godsnaam!” Edouard kon zich niet inhouden. “Jullie hebben bijna vijftien jaar geleden ruzie gehad, en die ruzie is beslecht in de rechtszaal. Sindsdien heb je met die beslissing moeten leven, en je bent er niet aan doodgegaan. Het is tijd dat je het vergeet.”

“Probeer me niet de les te lezen of me te zeggen wat ik met mijn land en mijn zaken moet doen!”

“Vader, we moeten door, we moeten de vruchten van het hedendaagse klimaat plukken en ons concentreren op de samenwerking met onze buren, zodat we betere wijnen kunnen produceren die ons meer winst zullen opleveren. Dat is belangrijker dan een paar hectare land en een oude ruzie die alleen jullie je nog herinneren.”

“Als ik niet mijn hele leven voor dit land had gevochten, had jij niets gehad om aan te planten en te erven. Ik wil het niet hebben dat jij met De Valnay gaat bespreken wat je met mijn land gaat doen, zonder me ook maar om advies te vragen. Je bent altijd een eigenwijs stuk vreten geweest, maar dit tolereer ik niet—Ik sta het niet toe—hoor je me?”

De ruzie ging twee uur door voordat Paul Ollivier uiteindelijk weer met enige kalmte naar zijn zoon kon kijken. De jongeman zat aan de andere kant van de tafel met gebogen hoofd, een van woede venrokken mond en ineengedoken schouders. Een tijdje zwegen ze beiden, totdat Paul zijn keel schraapte.

“Nou ja, zoals je weet ga ik ‘s avonds niet graag de deur uit. Bovendien krijg ik tegenwoordig snel last van mijn maag als ik laat eet, en kan ik er niet van in slaap komen.” Pauls stem klonk nors, maar tegelijkertijd besluiteloos. Hij keek naar de eenvoudige schotel van vleeswaren en kaas voor hem en richtte zijn blik toen op Edouard. “Nee, ik blijf hier. Ga jij maar, dan kun je het gesprek dat je bent begonnen ook afronden.”

“Het spijt me, vader. Ik had eerst met jou moeten praten. Zoals je al zei, het was dom en eigenwijs van me.”

Paul onderbrak zijn zoon en wuifde de verontschuldiging ongeduldig weg. “Dat hebben we nu wel gehad. Laten we vooral niet opnieuw beginnen.” Hij aarzelde even en dronk zijn koffie op. “Nou ja, ik weet het niet. Die madame Prunier schijnt formidabel te koken. En ik zou Solange graag weer eens zien. Ja, ik zou haar graag weer eens zien. Het is een dapper ding, om terug te komen uit Montpel-lier om voor de wijngaarden te zorgen, ze heeft zich heel kranig gehouden na Celines dood.”

“Ik denk dat je onder de indruk zou zijn van…”

“Dat is nou het soort vrouw waarnaar je op zoek zou moeten gaan.” Paul stak zijn vinger uit naar zijn zoon. “Een die met beide benen op de grond staat en die het land echt kent en liefheeft. Je zou eens wat minder serieus moeten worden. Doe eens gek. Uitgaan, hardop lachen, een keertje dronken worden. Het is niet natuurlijk zoals jij bezig bent. Een jongeman als jij zou niet bang moeten zijn om zijn charmes te gebruiken. Al dat gepraat over wijn—zelfs de beste wijnoogst zal je bed niet warmen.”

“Vader, hou nu eens eindelijk op over die onzin. Je bent er zelf achter gekomen dat het huwelijk niet valt te combineren met het maken van wijn, en je redt je uitstekend.” De woorden waren eruit voordat Edouard zijn boze reactie had kunnen onderdrukken.

“Hoe durf je me te vertellen wat goed is en wat niet?” Paul ging staan en wees met zijn stok naar zijn zoon. Zijn gezicht was verhit en hij schreeuwde. “Jij bent weggeweest, op verre reizen, je woonde in grote steden en mooie ch&teaus. Maar dat leert je niets over de menselijke aard! Wat weet jij verdorie over mijn huwelijk en mijn relatie met mijn vrouw?”

Edouard schrok van de felheid van zijn vader. Paul sloeg met zijn wandelstok op de harde grond en bleef fel van leer trekken tegen zijn zoon.

“Ik was een dwaas, een vervloekte dwaas! Je moeder kwam hier vanuit Bordeaux en probeerde een thuis en een wijngaard te maken die hoogwaardig en elegant zouden zijn. Ze had het allemaal al gezien, een hele generatie voordat jij er ook maar aan dacht. Jij doet wat zij dertig jaar geleden al wilde doen! Maar ik had de verbeeldingskracht noch de moed om naar haar te luisteren, en na het jaren te hebben geprobeerd heeft ze me verlaten. Het was mijn eigen schuld. En waag het niet nog eens je mond te roeren over mijn huwelijk met je moeder, want daar weet je niets van! Helemaal niets, verdomme!”

Paul ging met een plof weer zitten en staarde naar de barsten in de oude leistenen vloer. Zijn zoon keek hem zwijgend aan, te verbaasd om te praten.

“Daar heeft ze nooit iets van gezegd, vader—niemand heeft het ooit op die manier verteld,” zei hij na een lange stilte. “Ik dacht altijd dat moeder Julien in Bordeaux had ontmoet, dat ze verliefd werden en dat ze je om die reden heeft verlaten. We hebben het er nooit over gehad. Vader, het spijt me. Ik had geen idee. Ik wist niet dat je er zo over dacht.”

Paul liep naar het buffet, haalde er twee bolvormige glazen uit waarin hij cognac schonk en overhandigde er een aan zijn zoon.

“Goed, voor vandaag heb ik mijn buik vol van bekentenissen. Het is allemaal lang geleden. Je moeder is gelukkig en ik ben nog steeds de oude dwaas die ik altijd ben geweest. Zorg ervoor dat je niet dezelfde fouten maakt. En doe geen uitspraken over dingen waar je niets van weet. Waar hadden we het over?”

“Of je mee ging dineren bij een buurman in plaats van me hier de les te gaan zitten lezen over mijn leven als vrijgezel?” Edouard deed een poging om zijn vader af te leiden van het pijnlijke onderwerp en de wond die hij onbedoeld had opengereten. “Anders word ik misschien net zo’n oude zuurpruim als jij. Misschien is het wel erfelijk.”

Paul begon te glimlachen. Hij schaamde zich voor zijn uitbarsting, en het duurde nooit lang voordat zijn zoon hem over zijn slechte humeur heen wist te helpen. Hij probeerde kribbig te klinken, maar Edouard was zeer ingenomen met zijn reactie.

“Goed, goed, ik ga bij die oude smeerlap eten. Misschien kan ik hem ervan weerhouden betrokken te raken bij een of ander dwaas plan van een jonge, roekeloze idioot. Bel hem maar om te zeggen dat ik kom. Ik hoop dat hij lekkere cognac heeft voor na het eten.”

Edouard glimlachte. Hoe nors zijn vader ook mocht zijn, als het om wijn ging was hij er altijd happig op midden in de bedrijvigheid te zitten. Ze dronken hun cognac en koffie in een kameraadschap-pelijke stilte. Daarna trok Paul zich terug in de koelte van het huis voor zijn siësta.

Edouard stond op en haalde het dossier met alle details te voorschijn dat hij Henri de Valnay had gestuurd. Er konden nog enkele herzieningen worden doorgevoerd, en hij wilde alles nog een keer lezen. Maar het lukte hem niet om de verbazingwekkende uitbarsting van zijn vader van zich af te zetten. Glimlachend dacht hij aan de bezorgdheid van de oude man over zijn toekomst. Een vrouw was nu wel het laatste wat hij kon gebruiken. Hij kon maar één droom tegelijk aan, en in zijn huidige plan was geen plaats voor een vrouw.

Hij dacht aan Solange, zoals ze bij het haardvuur had gezeten, haar haar glanzend in het flakkerende licht, haar intelligente ogen vol interesse, haar lippen glimlachend wanneer ze naar Henri de Valnay keek. Wat jammer dat haar vader haar niet kon zien. Edouard vroeg zich af of de man zijn dochter ooit had gezien. Ze was een echte schoonheid geworden—niet etherisch, fragiel of bleek als haar moeder, maar tastbaar en stralend. Hij hield van de heldere, vastberaden blik in haar ogen en haar enigszins hooghartige uitstraling, die wat werd afgezwakt door de volheid van haar zachte mond. De mond die hij had gekust. Niets leek haar ogen te ontgaan, alsof ze alles in één blik in zich opnamen. Misschien kwam dat doordat ze voor twee personen keek in plaats van voor een.

Hij kon zich niet herinneren hoe lang Henri de Valnay al blind was, of wat de oorzaak was van die blindheid. Vreemd hoe het leven van je buren ondanks hun voortdurende nabijheid voor je verborgen kon blijven. Maar soms, wanneer je naar een oude vriend of kennis keek, zag je opeens iets nieuws en prachtigs aan hen, iets wat je voor die tijd totaal niet had opgemerkt en wat welhaast een oogverblindende openbaring leek. Hij opende de map voor de honderdste keer en pakte zijn pen, maar hij merkte dat hij zich onmogelijk kon concentreren. De cijfers op de bladzijden dansten en zweefden voor zijn ogen. Hij wreef in zijn ogen en probeerde zich op zijn verslag te richten. Maar voor zich zag hij het volhardende beeld van Solange, die naar hem opkeek na hun korte kus, en hij kon de opwinding die hij in zich voelde opborrelen niet onderdrukken.